Выбрать главу

De enkele Pandesiaanse soldaten die op wacht stonden hadden te laat door wat er gebeurde, en werden verrast door een golf van vlammen. Schreeuwend sprongen ze overboord.

Duncan wist dat het slechts een kwestie van tijd was tot de andere Pandesianen zouden ontwaken.

“HOORNS!” schreeuwde hij.

Er werd langs de rangen op hoorns geblazen, de oude strijdkreet van Escalon, waarvan hij wist dat Seavig ze zou herkennen. Hij hoopte dat het zijn aandacht zou trekken.

Duncan steeg af, trok zijn zwaard, en rende naar de muur toe. Zonder te aarzelen sprong hij over de lage stenen muur heen, het brandende schip op. Hij moest de Pandesianen afmaken voor ze een kans hadden om zich te groeperen.

Anvin en Arthfael reden aan zijn zijde, gevolgd door zijn mannen, en ze lieten luide strijdkreten uit terwijl ze hun levens voor de wind gooiden. Na al die jaren van onderwerping was nu eindelijk de dag van wraak aangebroken.

De Pandesianen werden eindelijk wakker. Verdwaasde soldaten klommen als mieren uit het ruim omhoog, hoestend door de rook. Ze kregen Duncan en zijn mannen in het oog, en ze trokken hun zwaarden en vielen aan. Duncan werd geconfronteerd met stromen van mannen – maar hij vertrok geen spier; integendeel, hij viel aan.

Duncan stormde naar voren en dook weg terwijl de eerste man naar zijn hoofd uithaalde, en kwam toen overeind en stak de man in zijn maag. Een ander sloeg naar zijn rug, en Duncan draaide om zijn as en blokkeerde de aanval – toen draaide hij het zwaard van de soldaat om, en stak hij hem in zijn borst met zijn eigen zwaard.

Duncan vocht heldhaftig terwijl hij van alle kanten tegelijk werd aangevallen. Hij werd herinnerd aan de oude dagen, verzonken in de strijd. Wanneer de mannen te dichtbij kwamen om uit te kunnen halen met zijn zwaard dan schopte hij hen om ruimte voor zichzelf te creëren; in andere gevallen draaide hij rond en deelde hij ellebogen uit. De mannen om hem heen vielen bij bosjes, en geen van hen kon dichterbij komen.

Duncan werd spoedig vergezeld door Anvin en Arthfael, en tientallen van zijn mannen stormden naar voren om te helpen. Terwijl Anvin zich bij hem voegde, blokkeerde hij de aanval van een soldaat die Duncan van achteren aanviel, en spaarde hij hem een wond – Arthfael hief zijn zwaard en blokkeerde een bijl die op Duncans gezicht af kwam. Tegelijkertijd stapte Duncan naar voren en hij stak de soldaat in zijn maag. Hij en Arthfael werkten perfect samen.

Ze vochten als één, als een goed-geoliede vechtmachine, en dekten elkaar. Het gekletter van zwaarden en wapenrustingen boorde zich door de nacht.

Duncan zag zijn mannen aan boord gaan van de schepen en de vloot als één aanvallen. De Pandesiaanse soldaten, nu allemaal wakker, stroomden naar voren. Sommigen van hen stonden in de brand, en de krijgers van Escalon vochten dapper terwijl de vlammen om hen heen sloegen. Duncan vocht tot hij zijn armen nauwelijks nog kon optillen. Hij zweette en de rook prikte in zijn ogen. De ene na de andere soldaat die naar de kust trachtte te vluchten, ging tegen de grond.

Uiteindelijk werden de vlammen te heet; de Pandesianen, volledig gekleed in wapenrusting, zaten in de val door de vlammen en sprongen van hun schepen in het water – en Duncan leidde zijn mannen van het schip af en over de stenen muur, terug naar de kant van de haven. Duncan hoorde geschreeuw, en toen hij zich omdraaide zag hij honderden Pandesiaanse soldaten die hen probeerden te achtervolgen.

Terwijl hij op het droge stapte, draaide hij zich om en hakte hij met zijn zwaard de touwen door die de schepen aan wal hielden.

“DE TOUWEN!” schreeuwde Duncan.

Zijn mannen volgden zijn voorbeeld en sneden de touwen door die de vloot aan de kust hielden. Terwijl het touw voor hem knapte, zette Duncan zijn laars tegen het dek en duwde het schip van de kust af. Hij kreunde van de inspanning, en Anvin, Arthfael en tientallen anderen renden naar hem toe om hem te helpen. Als één duwden ze de brandende romp weg van de kust.

Het brandende schip, dat gevuld was met het geschreeuw van Pandesiaanse soldaten, dreef onvermijdelijk naar de andere schepen – en zette ook die in brand. Met honderden tegelijk sprongen de mannen van de schepen af, de zwarte wateren in.

Duncan stond daar, hijgend. Zijn ogen glommen terwijl de hele haven oplichtten in een enorme vuurzee. Duizenden andere Pandesianen verschenen op het dek van de andere schepen – maar het was al te laat. Ze liepen tegen een muur van vlammen aan, en hadden nog maar één keus: levend verbrand worden of de dood tegemoet springen in het ijskoude water. Ze kozen allemaal voor het laatste. Het duurde niet lang voor de haven gevuld was met honderden levenloze lichamen, dobberend in het water.

“BOOGSCHUTTERS!” schreeuwde Duncan.

Zijn boogschutters mikten en vuurden het ene na het andere salvo af naar de soldaten in het water. Eén voor één vonden de pijlen hun doelwit.

Het water kleurde rood van het bloed, en niet lang daarna volgden er bijtende geluiden en geschreeuw terwijl de wateren zich vulden met felgele haaien die zich tegoed deden aan het feestmaal.

Langzaam begon het tot Duncan door te dringen wat hij had gedaan: de hele Pandesiaanse vloot, die slechts uren geleden nog zo uitdagend in de haven had gelegen, het symbool van de Pandesiaanse bezetting, was niet meer. Honderden schepen waren compleet verwoest, brandend in Duncans overwinning. Zijn tactiek had gewerkt.

Duncan draaide zich om en zag zijn mannen luid schreeuwen terwijl ze toekeken hoe de schepen brandend ten onder gingen. Hun gezichten waren zwart van het roet, getekend door uitputting – maar dronken van de overwinning. Het was een schreeuw van opluchting. Een schreeuw van vrijheid. Een schreeuw waar ze jarenlang op hadden gewacht.

Maar meteen nadat hun schreeuw verstomde, vulde de lucht zich met een ander geschreeuw – een veel onheilspellender geschreeuw – gevolgd door een geluid dat de haren in Duncans nek recht overeind liet staan. Hij draaide zich om en zijn hart viel toen hij de grote poorten naar de stenen barakken langzaam open zag gaan. En wat ze daar zagen was een angstaanjagend gezicht: duizenden Pandesiaanse soldaten, volledig bewapend: een professioneel leger dat zich voorbereidde op de aanval. Zijn mannen waren met tien tegen één in de minderheid. Toen de poorten open waren, gaven ze een schreeuw en vielen ze aan.

Het beest was ontwaakt. Nu zou de echte oorlog beginnen.

HOOFDSTUK ZES

Kyra hield zich stevig vast aan Andors manen terwijl ze door de nacht galoppeerde, op de voet gevolgd door Deirde en Leo. Ze raceten over de besneeuwde velden van Argos als dieven in de nacht. De uren gingen voorbij en het geluid van de paardenhoeven galmde door haar oren, en Kyra verdwaalde in haar eigen wereldje. Ze vroeg zich af wat haar te wachten stond in de Toren van Ur, wie haar oom was en wat hij over haar zou vertellen, over haar moeder, en ze kon haar opwinding nauwelijks in bedwang houden. Maar ze moest toegeven dat ze ook angst voelde. Het zou een lange reis door Escalon zijn, een reis die ze nooit eerder had gemaakt. En voor hen, zag ze, lag het Doornwoud. De open velden eindigden, en spoedig zouden ze worden verzwolgen door een claustrofobisch bos dat gevuld was met wilde beesten. Ze wist dat alle regels nietig werden zodra ze voorbij die boomgrens waren.

De sneeuw sloeg in haar gezicht terwijl de wind over de open velden joeg, en Kyra, wiens handen gevoelloos waren geworden door de kou, liet haar fakkel vallen toen ze zich realiseerde dat hij al lang geleden was opgebrand. Ze reed door de duisternis, verloren in haar eigen gedachten, het enige geluid dat van de paardenhoeven en Andors sporadische gegrom. Ze voelde zijn woede, zijn ongetemde natuur. Het was alsof Andor niet alleen onbevreesd was voor wat er in het verschiet lag – maar openlijk hoopte op een confrontatie.

Kyra werd overspoeld door een pijnlijke golf van honger, en terwijl ze Leo weer hoorde piepen, wist ze dat ze hun honger niet langer kon negeren. Ze hadden al uren gereden en ze hadden hun gedroogde stukken vlees al verorberd; ze bedacht zich, te laat, dat ze niet voldoende proviand hadden meegebracht. Er was geen klein wild te bespeuren op deze sneeuwachtige avond, en het zag er niet goed voor hen uit. Ze zouden spoedig moeten stoppen om voedsel te zoeken.