Die man van de nachtploeg heeft goed werk verricht en de agent in het veld nieuwe instructies gegeven, en hij heeft bovendien een patrouille de lucht in laten gaan. Dus toen de agent eindelijk op de plaats van die weerzinwekkende handeling aankwam, kon hij bijna onmiddellijk een vlieger naar beneden roepen en zes van mijn geüniformeerde krachtpatsers op het zootje loslaten om er korte nietten mee te maken. Die geschiedenis met die schokstokken was akelig, maar niet zo akelig als het had kunnen zijn. Blijkbaar ontbeerden Ko’s aanvallers de, eh, fantasievolle benadering die iemand als wijlen admiraal Vorrutyer misschien in dezelfde situatie gehad zou hebben. Of misschien hebben ze gewoon geen tijd gehad om geraffineerder te werk te gaan.’
‘Goddank,’ mompelde Vorkosigan. ‘En de doden?’
‘Twee waren het werk van Bothari, keurige schoten, één was van Ko — de hals afgesneden — en één was, vrees ik, mijn werk. De jongen raakte in een anafylactische shock als allergische reactie op snel-penta. We hebben hem razendsnel naar het KeiMil gebracht, maar ze konden hem niet meer aan de gang krijgen. Het bevalt me niet. Ze doen nu een autopsie op hem om te proberen erachter te komen of het een natuurlijke reactie was of een ingeplante afweer tegen ondervraging.’
‘En de bende?’
‘Dat lijkt een volstrekt legitiem, als dat het juiste woord is, buurtvereniging tot onderling hulpbetoon te zijn. Volgens de overlevenden die we hebben opgepakt, hebben ze besloten Ko te pakken te nemen omdat hij “raar liep”. Alleraardigst. Hoewel Bothari ook niet echt in een rechte lijn liep. Geen van de mannen die we gevangen hebben genomen is een agent voor iemand behalve zichzelf. Over de doden kan ik niets zeggen. Ik heb persoonlijk toegezien op de ondervragingen en sta ervoor in. Ze waren nogal geschokt toen ze merkten dat de Keizerlijke Veiligheidsdienst in ze geïnteresseerd was.’
‘Verder nog iets?’ vroeg Vorkosigan.
Illyan geeuwde achter zijn hand en verontschuldigde zich. ‘Het is een lange nacht geweest. De leider van mijn nachtploeg heeft me na middernacht uit bed gehaald. Goeie man, goeie beslissing. Nee, dat is het zo ongeveer, afgezien van Ko’s motivatie om naar die plek toe te gaan. Hij deed heel vaag en begon te vragen om pijnstillende middelen toen we dat onderwerp aansneden. Ik had gehoopt dat u misschien een idee had, om mijn paranoia te sussen. Ik vind het heel vervelend om Ko te wantrouwen.’ Hij geeuwde opnieuw.
‘Ik heb wel een idee,’ zei Cordelia, ‘maar alleen voor je paranoia, niet voor je rapport, goed?’ Hij knikte.
‘Ik denk dat hij verliefd op iemand is. Per slot van rekening ga je iets niet uittesten als je niet van plan bent het te gaan gebruiken. Helaas is de test een gigantische ramp geworden. Hij zal wel een tijdje neerslachtig en prikkelbaar zijn, verwacht ik.’ Vorkosigan knikte begrijpend. ‘Enig idee wie?’ vroeg Illyan automatisch.
‘Ja, maar ik geloof niet dat dat jouw zaken zijn. Vooral niet als er uiteindelijk toch niets gebeurt.’
Illyan haalde berustend zijn schouders op en vertrok om verder te zoeken naar zijn verloren schaap, de vermiste man die als eerste was aangewezen om Kodelka te volgen.
Na vijf dagen was sergeant Bothari met een plastic omhulsel om zijn gebroken arm terug in Huize Vorkosigan, hoewel hij nog niet aan het werk was. Uit zichzelf vertelde hij niets over de akelige gebeurtenis, en hij ontmoedigde nieuwsgierige ondervragers met een norse blik en onduidelijk gegrom.
Droesjnakovi stelde geen vragen en gaf geen commentaar. Maar Cordelia zag haar af en toe een gekwelde blik werpen op het onbemande companeel in de bibliotheek, met zijn dubbel beveiligde verbindingen met de keizerlijke residentie en het hoofdkwartier van de generale staf, waar Kodelka meestal aan zat te werken als hij in Huize Vorkosigan was. Cordelia vroeg zich af hoeveel details er precies waren uitgelekt over de gebeurtenissen van die avond en als kokend lood in haar oren waren gesijpeld.
Luitenant Kodelka kwam de volgende maand terug om beperkte, lichte werkzaamheden te verrichten, schijnbaar tamelijk opgewekt en nauwelijks lijdend onder zijn beproevingen. Maar op zijn eigen manier was hij net zo onmededeelzaam als Bothari. Bothari uithoren was als het ondervragen van een muur. Kodelka uithoren was als het praten tegen een beekje: je kreeg een kabbelend gekeuvel te horen, of draaikolken van grapjes, of anekdotes die de stroming van het gesprek onherroepelijk wegtrokken van het oorspronkelijke onderwerp. Cordelia reageerde met een vanzelfsprekende vriendelijkheid op zijn zonnige gedrag en ging mee in zijn overduidelijke wens om de hele kwestie zo luchtig mogelijk af te doen. Inwendig had ze daar haar bedenkingen over.
Haar eigen humeur was niet zo best. In gedachten keerde ze steeds weer terug naar de moordpoging van zes weken eerder en ze piekerde over het lot dat Vorkosigan bijna van haar had afgenomen. Alleen als hij bij haar was, voelde ze zich volledig op haar gemak, en hij was steeds vaker weg. Er broeide iets op het keizerlijke hoofdkwartier; hij was viermaal naar een vergadering geweest die de hele nacht had geduurd en had een reisje gemaakt zonder haar, een of andere haastige inspectie van militaire zaken, waar hij haar geen details over gaf en waar hij bleek van vermoeidheid van terugkwam. Hij kwam en ging op onregelmatige tijden. De vloed aan roddels en geruchten uit militaire en politieke kringen waarmee hij haar altijd had vermaakt tijdens de maaltijden of terwijl ze zich uitkleedden om naar bed te gaan, droogde op tot een stilzwijgen, hoewel hij haar aanwezigheid nog steeds net zoveel leek te waarderen.
Waar zou ze zonder hem zijn? Een weduwe, zonder familie of vrienden, in verwachting van een kind dat nu al het brandpunt was van troonopvolgingsparanoia en dat een erfenis van geweld zou krijgen. Zou ze van de planeet afkunnen komen? En als ze dat kon, waar zou ze dan heen moeten? Zou Kolonie Bèta haar ooit terug laten komen?
Zelfs de herfstregen en de vruchtbare, blijvende groenheid van de stadsparken konden haar niet langer bekoren. O, kon ze maar weer eens echt droge woestijnlucht inademen, de vertrouwde scherpe alkalilucht, of de onafzienbare vlakke uitgestrektheid zien. Zou haar zoon ooit weten wat een echte woestijn was? Hier leek de horizon, volgestouwd met gebouwen en begroeiing, soms bijna om haar heen op te rijzen als een enorme muur. Op de slechtste dagen leek de muur naar binnen te vallen.
Op een regenachtige middag had ze haar toevlucht gezocht in de bibliotheek en zat ze met opgetrokken benen op een oude sofa met een hoge rugleuning voor de derde keer een bladzijde te lezen van een oud boek, afkomstig van de planken van de graaf. Het boek was een overblijfsel van de drukkunst uit de tijd van de Afzondering. Het Engels waarin het was geschreven, was afgedrukt in variatie op het cyrillische alfabet, met al zijn zesenveertig lettertekens, dat toen nog voor alle talen op Barrayar werd gebruikt. Haar hersenen leken vandaag wel buitengewoon papperig te zijn en konden er niets van maken. Ze deed het licht uit en gaf haar ogen een paar minuten rust. Tot haar opluchting zag ze luitenant Kodelka de bibliotheek binnenkomen en stram en voorzichtig plaatsnemen achter het companeel. Ik zal hem niet storen; hij heeft tenminste echt werk te doen, dacht ze, voordat ze weer terugkeerde naar haar bladzijde. Toch vond ze het prettig dat hij haar, zij het onbewust, gezelschap hield.
Hij bleef maar even zitten werken en zette het apparaat toen met een zucht uit, waarna hij afwezig naar de lege, gebeeldhouwde open haard staarde die van oorsprong in de kamer hoorde en daar een opvallende plek innam; hij had haar nog steeds niet gezien. Dus ik ben niet de enige die zich niet kan concentreren. Misschien komt het door dat rare grijze weer. Het lijkt wel een deprimerend effect op mensen te hebben… Hij pakte zijn degenstok op en liet een hand langs de gladde schede glijden. Hij klikte hem open, waarbij hij de schede stevig vasthield en de veer geluidloos en langzaam liet ontspannen. Hij keek langs de glanzende kling, die bijna licht leek te geven in de schemerduistere kamer, en kantelde hem alsof hij het ontwerp en het grote vakmanschap bewonderde. Toen keerde hij hem om, met de punt op zijn linkerschouder en het gevest van hem weg. Hij sloeg een zakdoek om de kling om die vast te kunnen houden en duwde die heel zachtjes tegen de zijkant van zijn hals, op de plek waar een halsslagader liep. De uitdrukking op zijn gezicht was koel en bedachtzaam, en zijn greep op de kling zo licht als die van een minnaar. Plotseling spande zijn hand zich. Door het stokken van haar adem, de eerste helft van een snik, schrok hij op uit zijn mijmerij. Hij keek op en zag voor het eerst dat zij daar zat; zijn lippen werden dun en zijn gezicht donkerrood. Hij zwaaide de degen naar beneden. Die liet een witte streep achter in zijn hals, als een deel van een ketting, waarlangs een paar robijnrode druppels bloed opwelden.