‘Baby… waar?’
‘O… je kunt zien waar, als je wilt.’ Hij hielp haar haar hoofd op te tillen en wees uit het raam. ‘Zie je dat tweede gebouw, met de rode lampen op het dak? Dat is het biochemische onderzoeksinstituut. Het laboratorium van Vaagen en Henri is op de tweede verdieping.’
‘O, nu herken ik het. Ik heb het vanaf de andere kant gezien, de dag dat we Elena hebben opgehaald.’
‘Dat klopt.’ Zijn gelaatsuitdrukking werd zachter. ‘Fijn om je weer terug te hebben, lieve kapitein. Toen ik je zo ziek zag… Ik heb me niet meer zo hulpeloos en nutteloos gevoeld sinds ik elf jaar oud was.’ Dat was het jaar waarin het doodseskader van Joeri de Dwaze zijn moeder en broer had vermoord. ‘Sst,’ zei ze op haar beurt. ‘Nee, nee… nu’s alles weer goed.’
De volgende ochtend haalden ze alle slangetjes weg die in haar lijf waren geprikt, behalve de zuurstof. Er volgden dagen van rustige routine. Haar herstel werd minder vaak onderbroken dan dat van Aral. Hele troepen mannen kwamen hem onder aanvoering van minister Vortala op alle mogelijke tijdstippen bezoeken. Hij liet een beveiligd companeel in zijn kamer installeren, onder protest van de artsen. Kodelka zat acht uur per dag bij hem, in het geïmproviseerde kantoor. Kodelka leek heel stil, net zo terneergeslagen als alle anderen na de ramp. Hoewel niet zo somber als iedereen die iets te maken had met hun tekortgeschoten Veiligheidsdienst. Zelfs Illyan kromp ineen als hij haar zag.
Aral liep een paar keer per dag voorzichtig de gang met haar op en neer. Het vibrascalpel had een mooiere snede door haar buik gemaakt dan bijvoorbeeld een gemiddelde sabelsteek zou doen, maar niet minder diep. Maar het genezende litteken deed minder pijn dan haar longen. Of haar hart. Haar buik was niet zozeer plat als wel slap, maar in elk geval niet meer bewoond. Ze was alleen, leeg, ze was weer zichzelf, na vijf maanden zo eigenaardig met z’n tweeën te zijn geweest. Dokter Henri kwam haar op een dag met een zweefstoel halen en nam haar mee naar zijn laboratorium, zodat ze kon zien dat de replicator daar veilig stond. Ze zag haar baby bewegen op de videoscans en bestudeerde de technische gegevens en rapporten van het team. De zenuwen, huid en ogen van hun studieobject behaalden bemoedigende testresultaten, maar Henri was niet zeker over het gehoor, vanwege de minuscule botjes in het oor. Henri en Vaagen waren goed opgeleide wetenschappers, bijna Bètaans in hun manier van denken, en ze zegende hen in stilte en bedankte hen hardop, en voelde zich een heel stuk beter toen ze terugkeerde naar haar kamer. Toen kapitein Vaagen echter de volgende middag haar kamer binnen kwam stormen, zonk de moed haar in de schoenen. Zijn gezicht was zo donker als een donderwolk en zijn mond stond strak en hard. ‘Wat is er mis, kapitein?’ vroeg ze ongerust. ‘Die tweede calciumtoediening… is die mislukt?’
‘Te vroeg om dat te kunnen zeggen. Nee, met uw baby is alles nog hetzelfde. We hebben problemen met uw schoonvader.’
‘Pardon?’
‘Generaal graaf Vorkosigan heeft ons vanochtend bezocht.’
‘O! Is hij naar de baby komen kijken? O, gelukkig. Hij heeft zo’n moeite met al die nieuwe voortplantingstechnologie. Misschien begint hij eindelijk van zijn emotionele blokkades af te komen. Hij kan uitstekend leven met nieuwe technieken om mensen te doden, oude Vor-strijder die hij is…’
‘Ik zou maar niet te optimistisch over hem zijn, als ik u was, mevrouw.’ Hij ademde diep in en nam zijn toevlucht tot een vormelijke houding, wel zwart maar geen zwarte humor deze keer. ‘Dokter Henri had hetzelfde idee als u. We hebben de generaal door het hele laboratorium rondgeleid, hebben hem de apparatuur laten zien en hem onze behandeltheorieën uitgelegd. We zijn volkomen eerlijk geweest, zoals we dat bij u ook zijn. Misschien te eerlijk. Hij wilde weten wat de resultaten zouden zijn. We hebben geen idee. En dat hebben we gezegd. Na wat heen-en-weergedraai en gehint… Nou ja, om een lang verhaal kort te maken, eerst vroeg de generaal dokter Henri om de plugkraan te openen, daarna gaf hij hem er bevel toe en ten slotte probeerde hij hem om te kopen. Om de foetus te vernietigen. De mutatie, zoals hij het noemt. We hebben hem eruit gegooid. Hij heeft gezworen dat hij terug zou komen.’
Ze beefde diep in haar buik, maar zorgde dat haar gezicht uitdrukkingsloos bleef. ‘O jee.’
‘Ik wil dat die man uit mijn laboratorium wordt gehouden, mevrouw. En het kan me niet schelen hoe u dat doet. Ik zit niet op dit soort ongein te wachten. Niet van zo hoog.’
‘Ik zal ervoor zorgen… Wacht hier.’ Ze trok haar ochtendjas strakker om haar eigen groene pyjama, duwde haar zuurstofslangetje steviger aan en liep voorzichtig de gang over. Aral, informeel gekleed in een uniformbroek en een overhemd, zat aan een tafeltje bij zijn raam. Het enige teken dat hij nog steeds patiënt was, was het zuurstofslangetje in zijn neus, vanwege zijn eigen nog niet volledig genezen soltoxinelongontsteking. Hij beraadslaagde met een man terwijl Kodelka aantekeningen maakte. De man was goddank niet Pjotr, maar slechts een of andere ministeriële secretaris van Vortala. ‘Arak Ik heb je nodig.’
‘Kan het wachten?’
‘Nee.’
Hij stond met een kort: ‘Verontschuldig me een ogenblik, heren’, op uit zijn stoel en liep achter haar aan de gang over. Cordelia sloot de deur achter hem.
‘Kapitein Vaagen, vertel Aral alstublieft wat u mij zojuist hebt verteld.’ Vaagen, die er nu een tikje nerveuzer uitzag, herhaalde zijn verhaal. Het strekte hem tot eer dat hij de details niet afzwakte. Er leek een gewicht op Arals schouders te gaan drukken terwijl hij luisterde, waardoor hij ze kromde en optrok.
‘Dank u, kapitein. U hebt correct gehandeld door dit te rapporteren. Ik zal er onmiddellijk iets aan doen.’
‘Is dat alles?’ Vaagen keek Cordelia twijfelend aan. Ze opende haar hand. ‘U hebt hem gehoord.’ Vaagen haalde zijn schouders op, salueerde en vertrok. ‘Twijfel je niet aan zijn verhaal?’ vroeg Cordelia. ‘Ik heb een week lang geluisterd naar de mening van de graaf mijn vader over dit onderwerp, lieverd.’
‘Heb je ruzie gemaakt?’
‘Hij heeft ruzie gemaakt. Ik heb alleen geluisterd.’ Aral ging terug naar zijn eigen kamer en vroeg Kodelka en de secretaris om op de gang te wachten. Cordelia ging op zijn bed zitten en keek toe terwijl hij codes invoerde in zijn companeel. ‘Heer Vorkosigan hier. Ik wil tegelijkertijd spreken met het hoofd beveiliging van het Keizerlijke Militaire Hospitaal en commandant Simon Illyan. Zorg dat ik ze allebei te spreken krijg, alstublieft.’ Ze moesten even wachten voordat de beide mannen waren opgespoord. Zo te zien aan de onscherpe achtergrond van het beeld was de man van het Hospitaal in zijn kantoor ergens in het ziekenhuiscomplex. Ze vonden Illyan in een forensisch laboratorium in het hoofdkwartier van de KeiVei.
‘Heren.’ Arals gezicht was volkomen uitdrukkingsloos. ‘Ik wil een beveiligingsvergunning intrekken.’ De beide mannen zaten aandachtig klaar om aantekeningen te maken op hun respectievelijke companelen. ‘Generaal graaf Pjotr Vorkosigan dient de toegang ontzegd te worden tot Gebouw Zes, Biochemisch Onderzoek, Keizerlijk Militair Hospitaal, tot nader order. Van mij persoonlijk.’ Illyan aarzelde. ‘Meneer… Generaal Vorkosigan heeft toestemming om overal te komen, bij keizerlijk bevel. Dat heeft hij al jaren. Ik heb een keizerlijk bevel nodig om dat ongedaan te maken.’
‘Dat is precies wat dit is, Illyan.’ Er raspte een spoor van ongeduld in Vorkosigans stem. ‘Bij mijn bevel, Aral Vorkosigan, regent van zijne keizerlijke hoogheid Gregor Vorbarra. Is dat officieel genoeg?’ Illyan floot zachtjes, maar trok ogenblikkelijk een neutraal gezicht toen hij de frons van Vorkosigan zag. ‘Ja, meneer. Begrepen. Is er verder nog iets?’