Pas bij de lunch merkte Cordelia dat er iets ontbrak aan hun kleine wereldje.
‘Waar is de graaf?’ vroeg ze aan Aral, toen ze zagen dat de tafel maar voor twee was gedekt door de huishoudster van Pjotr, in een eetkamer aan de voorkant die uitkeek over het meer. De dag was niet warmer geworden. De mist van de ochtend was opgetrokken maar daarna samengeklonterd tot laag overjagende grijze wolken, en het was winderig en kil. Cordelia had een oud zwart uniformjasje van Aral aangetrokken over haar gebloemde blouse.
ik dacht dat hij naar de stallen was gegaan. Om dat nieuwe paard te trainen dat hij voor dressuur wil gaan gebruiken,’ zei Aral, die ook bezorgd naar de tafel keek. ‘Dat heeft hij tenminste tegen me gezegd.’ De huishoudster, die de soep binnenbracht, zei uit eigen beweging: ‘Nee, meneer. Hij is vroeg vertrokken met de grondmobiel, met twee van zijn mannen.’
‘O. Excuseer me even.’ Aral knikte naar Cordelia, stond op en verliet de eetkamer naar de achterste hal. Een van de opslagkamers aan de achterkant van het huis was verbouwd tot een communicatiecentrum met een dubbel beveiligd companeel en dag en nacht een bewaker van de KeiVei voor de deur. Arals voetstappen echoden door de hal in die richting.
Cordelia nam één hap soep, die als vloeibaar lood door haar slokdarm zakte, legde haar lepel opzij en wachtte. Ze kon Arals stem horen, in het stille huis, en een elektronisch vervormde reactie met de intonatie van een vreemde, maar te gedempt om de woorden te kunnen verstaan. Na wat een kleine eeuwigheid leek, hoewel de soep nog warm was, kwam Aral met een somber gezicht terug.
‘Is hij erheen gegaan?’ vroeg Cordelia. ‘Naar het KeiMil?’
‘Ja. Hij is er geweest en weer vertrokken. Alles is in orde.’ Zijn brede kaak was gespannen.
‘Bedoel je dat het goed is met de baby?’
‘Ja. Hij mocht niet naar binnen, heeft een tijdje staan ruziën en is vertrokken. Verder niets.’ Hij begon met een nors gezicht zijn soep op te lepelen.
De graaf kwam een paar uur later terug. Cordelia hoorde het zachte gesuis van zijn grondmobiel langskomen over de oprijlaan en om de noordzijde van het huis gaan, stoppen, een kap opengaan en sluiten, en de mobiel verder glijden naar de garages, die aan de andere kant van de heuveltop bij de stallen lagen. Ze zat met Aral in de voorkamer met de nieuwe grote ramen. Hij was verdiept geweest in een of ander regeringsrapport op zijn handviewer, maar bij het geluid van de sluitende kap zette hij die op ‘pauze’ en wachtte samen met haar af; ze hoorden harde voetstappen snel om het huis lopen en de treden naar de voordeur beklimmen. Arals mond stond strak vanwege de onaangenaamheden die hij verwachtte, en zijn ogen grimmig. Cordelia drukte zich tegen de rugleuning van haar stoel en wapende zich. Graaf Pjotr zwaaide de deur naar hun kamer open en plantte zijn voeten stevig op de grond. Hij was formeel gekleed in zijn oude uniform met zijn generaalsinsignes. ‘Daar zijn jullie.’ De man in livrei die achter hem aan liep, wierp één ongemakkelijke blik op Aral en Cordelia en sloop toen weg zonder dat hem verteld was in te rukken. Graaf Pjotr merkte niet eens dat hij wegging.
Pjotr wendde zich eerst tot Aral. ‘Jij. Jij durft me in het openbaar te schande te maken. In de val te lokken.’
‘U hebt uzelf te schande gemaakt, vrees ik, meneer. Als u die weg niet was gegaan, was u. niet in die val gelopen.’
Pjotr liet dit met strakke kaak tot zich doordringen; de lijnen in zijn gezicht waren diep. Woede; gêne die streed met overtuiging van zijn eigen gelijk. Gegeneerd zoals alleen iemand kan zijn die ongelijk heeft.
Hij twijfelt aan zichzelf, besefte Cordelia. Een sprankje hoop. Laten we dat sprankje niet kwijtraken, het is ‘misschien onze enige uitweg uit deze donkere doolhof’.
De overtuiging van het eigen gelijk kreeg de overhand. ‘Dit is mijn taak niet,’ snauwde Pjotr. ‘Het is vrouwenwerk om onze genen te behoeden.’
‘Was vrouwenwerk, in de tijd van de Afzondering,’ zei Aral op vlakke toon. ‘Toen het enige antwoord op mutatie kindermoord was. Nu zijn er andere antwoorden.’
‘Wat moeten vrouwen een raar gevoel hebben gehad over hun zwangerschappen, als ze niet wisten of die zouden eindigen in leven of dood,’ zei Cordelia peinzend. Eén slokje uit die beker, meer hoefde ze een leven lang niet te hebben, maar de Barrayaraanse vrouwen hadden hem keer op keer tot op de bodem leeggedronken… Het was geen wonder dat de cultuur van hun afstammelingen chaotisch was, maar wel dat die niet volledig krankzinnig was.
‘Je laat ons allemaal in de steek als je er niet in slaagt haar onder controle te houden,’ zei Pjotr. ‘Hoe denk je een planeet te kunnen leiden als je je eigen huishouden niet eens aankunt?’
Een van Arals mondhoeken krulde enigszins op. ‘Ze is inderdaad moeilijk onder controle te houden. Ze is me tweemaal ontsnapt. Haar vrijwillige terugkeer verbaast me nog steeds.’
‘Word je bewust van je plichten! Jegens mij als je graaf, zo niet als je vader. Je hebt trouw aan me gezworen. Kies je ervoor deze buitenwereldse vrouw te gehoorzamen boven mij?’
‘Ja.’ Aral keek hem recht aan. Hij dempte zijn stem tot een fluistering. ‘Dat is de juiste volgorde der dingen.’ Pjotr kromp ineen. Aral vervolgde op droge toon: ‘Proberen het onderwerp te veranderen van kindermoord naar gehoorzaamheid zal u niet helpen, meneer. U hebt me zelf geleerd hoe je iemand met misleidende retoriek op het verkeerde been kunt zetten.’
‘Vroeger had je onthoofd kunnen worden voor een kleinere brutaliteit.’
‘Ja, de huidige situatie is een beetje eigenaardig. Als erfgenaam van een graaf ben ik uw ondergeschikte, maar als uw regent ben ik uw meerdere. Een patstelling. Vroeger hadden we die kunnen doorbreken met een leuk oorlogje.’ Hij grijnsde terug, of ontblootte in elk geval zijn tanden. Cordelia’s gedachten tolden rond: Slechts één dag: de Onweerstaanbare Kracht ontmoet het Onverplaatsbare Object. Kaartjes vijf mark.
De deur naar de hal zwaaide open en luitenant Kodelka tuurde nerveus naar binnen. ‘Meneer? Het spijt me dat ik u stoor. Ik heb een probleem met het companeel. Hij doet het weer niet.’
‘Wat voor probleem, luitenant?’vroeg Vorkosigan, die met moeite zijn aandacht verlegde. ‘Valt hij af en toe weg?’
‘Hij doet het gewoon niet.’
‘Een paar uur geleden was er nog niets aan de hand. Controleer de stroomtoevoer.’
‘Dat heb ik gedaan, meneer.’
‘Laat een technicus komen.’
‘Dat kan niet, zonder het companeel.’
‘O, nee. Laat de gardecommandant hem dan voor je openmaken en kijk of er een in het oog springend probleem is. Bestel dan een technicus via zijn open lijn.’
‘Ja, meneer.’ Kodelka liep achteruit de kamer uit, na een behoedzame blik op de drie gespannen mensen die verstijfd zaten te wachten totdat hij vertrok.
De graaf gaf niet op. ‘Ik zweer dat ik het zal onterven. Dat ding in dat vat in het KeiMil. En wel volledig.’
‘Geen doeltreffend dreigement, meneer. U kunt alleen mij onterven. Bij keizerlijk decreet. Waartoe u dan nederig een verzoek zou moeten indienen bij, eh… mij.’ Zijn scherpe glimlach blonk. ‘Dat zou ik natuurlijk inwilligen.’
De spieren in Pjotrs kaak trokken. Uiteindelijk toch niet de onweerstaanbare kracht en het onverplaatsbare object, maar de onweerstaanbare kracht en een of andere zee van vloeistof; geen van Pjotrs slagen troffen doel, ze plonsden er allemaal machteloos naast. Geestelijke judo. Hij v/as uit zijn evenwicht en maaide nu wild om zich heen om zijn balans te hervinden. ‘Denk aan Barrayar. Denk aan het voorbeeld dat je geeft.’
‘O,’ zei Aral zachtjes, ‘dat heb ik gedaan.’ Hij zweeg even. ‘Wij hebben nooit vanuit de achterhoede leiding gegeven, jij en ik. Waar een Vorkosigan gaat, is het misschien voor anderen minder moeilijk om te volgen. Een beetje individuele… beïnvloeding van de maatschappij.’
‘Misschien aardig voor andere melkwegbewoners. Maar onze samenleving kan zich deze luxe niet veroorloven. We kunnen onszelf maar nauwelijks redden. We kunnen het dode gewicht van miljoenen invaliden niet dragen!’