Выбрать главу

Dat bracht Gregor ertoe onbewust langs zijn neus en in zijn ogen te wrijven. Cordelia zuchtte en ging weer zitten. Ze zoog op haar tong terwijl ze aan het water uit het beekje dacht en hoopte dat Gregor haar niet op haar inconsequentie zou wijzen. Gregor gooide kiezelsteentjes in de plassen.

Een vol uur later kwam Esterhazy terug. ‘Kom mee.’ Deze keer voerden ze de paarden aan de teugels mee, een onmiskenbaar teken dat er een steile klim kwam. Cordelia klauterde en schramde haar handen. De flanken van de paarden zwoegden. Over de top, naar beneden, weer naar boven, en ze kwamen uit bij een modderig karrenspoor door het bos.

‘Waar zijn we?’ vroeg Cordelia.

‘De weg naar de Amiepas, mevrouw,’ antwoordde Esterhazy. ‘Is dit een weg?’ mompelde Cordelia ontzet, terwijl ze hem naar beide kanten afstaarde. Pjotr stond een stukje verderop bij een andere oude man die de teugels van een robuust klein zwart-met-wit paard vasthield.

Het paard zag er een stuk verzorgder uit dan de oude man. Zijn witte vacht straalde en zijn zwarte vacht glansde. Zijn manen en staart waren geborsteld zodat ze zo zacht als dons waren. Maar zijn benen en vetlokken waren nat en donker, en zijn buik bespat met verse modder. Behalve een oud cavaleriezadel, net als het paard van Pjotr, droeg het gevlekte paard ook nog vier grote zadeltassen, een stel vóór en een stel achter het zadel, en een opgerolde slaapzak. De oude man, die net zo ongeschoren was als Pjotr, droeg een jasje van de Keizerlijke Posterijen dat zo versleten was dat de blauwe kleur grijs was geworden. Dit was aangevuld met losse onderdelen van andere oude uniformen: een zwart legerhemd, een oude groene broek van een groot tenue en versleten maar goed in het vet gezette kniehoge officiersrijlaarzen aan zijn gebogen o-benen. Hij droeg ook een vilten hoed die bij geen enkel uniform hoorde, met een paar droogbloemen achter de verbleekte gedessineerde band gestoken. Hij smakte met zijn zwartgevlekte lippen en staarde naar Cordelia. Hij miste een paar tanden; de rest was lang en geelbruin.

De blik van de oude man viel op Gregor, die Cordelia’s hand vasthield. ‘Dus dat is hem, hè? Huh. Stelt niet veel voor.’ Hij spoog bedachtzaam in het onkruid langs het pad.

‘Hij kan nog best wat worden,’ beweerde Pjotr. ‘Als hij er de tijd voor krijgt.’

‘Ik zal zien wat ik kan doen, generaal.’

Pjotr grinnikte als om een grapje voor ingewijden. ‘Heb je proviand bij je?’

‘Natuurlijk.’ De oude man grijnsde en draaide zich om teneinde in een van zijn zadeltassen te zoeken. Hij haalde een pakje rozijnen in een afgedankt stuk plastic te voorschijn, een paar blokjes bruinige kristallen die in bladeren waren gewikkeld, en wat oogde als een handjevol stroken leer, opnieuw in een verpakking van een gebruikte plastic doorslag. Cordelia zag een opschrift: ‘Herziening van het Postreglement C6.77a, gewijzigd 6/17. Archiveer onmiddellijk in Permanent Archief.’ Pjotr bekeek de voorraad kritisch. ‘Gedroogde geit?’ vroeg hij terwijl hij naar de leerachtige substantie knikte. ‘Voor het grootste deel,’ zei de oude man.

‘We nemen de helft. En de rozijnen. Bewaar de ahornsuiker maar voor de kinderen.’ Maar Pjotr stopte er één blokje van in zijn mond. ‘Ik zie je over ongeveer drie dagen tot een week. Je herinnert je de gebruikelijke procedure uit Joeri’s Oorlog, hè?’

‘Jazeker,’ zei de oude man lijzig.

‘Sergeant.’ Pjotr wenkte Bothari. ‘Jij gaat met de majoor hier mee. Neem haar mee, en de jongen. Hij zal jullie naar een schuilplaats brengen. Hou jullie gedeisd totdat ik jullie kom halen.’

‘Ja, meneer,’ zei Bothari met vlakke stem. Alleen zijn heen en weer schietende blik verraadde zijn onrust.

‘Wat hebben we hier, generaal?’ informeerde de oude man terwijl hij opkeek naar Bothari. ‘Een nieuwe?’

‘Een stadsjongen,’ zei Pjotr. ‘Van mijn zoon. Hij zegt niet veel. Maar hij is goed in het doorsnijden van kelen. Hij redt het wel.’

‘Ja? Mooi.’

Pjotr bewoog een stuk langzamer. Hij wachtte met opstijgen tot Esterhazy hem een voetje gaf. Hij ging met een zucht in zijn zadel zitten, zijn rug een ogenblik gebogen in een voor hem ongebruikelijk slome houding. ‘Verdomme, ik word oud voor dit soort dingen.’ Attent stak de man die Pjotr de majoor had genoemd zijn hand in een zak en haalde een leren etui te voorschijn. ‘Wilt u mijn kauwblad, generaal? Beter dan geit, ook al doe je er niet zo lang mee.’ Pjotrs gezicht klaarde op. ‘Ah. Ik zou je zeer dankbaar zijn. Maar niet je hele etui, man.’ Pjotr stak zijn vingers in het etui met geperste gedroogde bladeren en haalde er een ruime helft voor zichzelf af, die hij in zijn borstzak propte. Hij stopte een dot in zijn wang en gaf het etui met een oprecht saluut terug. Kauwblad was een licht stimulerend middel; Cordelia had Pjotr het nooit zien gebruiken in Vorbarr Sultana. ‘Zorg goed voor de paarden van meneer,’ riep Esterhazy tamelijk wanhopig naar Bothari. ‘Vergeet niet dat het geen machines zijn.’ Bothari gromde iets onduidelijks terwijl de graaf en Esterhazy hun dieren weer terug het pad af dirigeerden. In een oogwenk waren ze uit het gezicht verdwenen. Er daalde een diepe stilte neer.

TWAALF

De majoor zette Gregor achter zich op het paard, waar hij gerieflijk werd ondersteund door de slaapzak en de zadeltassen. Cordelia moest nog eenmaal in dat martelwerktuig voor mensen en paarden klimmen dat een zadel werd genoemd. Het was haar nooit gelukt zonder Bothari. De majoor nam deze keer haar teugels, en Rose en zijn paard liepen naast elkaar zonder al dat geruk aan het bit. Bothari volgde waakzaam achteraan.

‘Zo,’ zei de oude man na een tijdje, met een zijdelingse blik op haar, ‘dus u bent de nieuwe vrouwe Vorkosigan.’

Cordelia, die verfomfaaid en vuil was, glimlachte vertwijfeld terug. ‘Ja. Eh, graaf Pjotr heeft uw naam niet genoemd, majoor…?’

‘Amor Klyeuvi, mevrouw. Maar de mensen hier noemen me gewoon Kly.’

‘En, eh… wat bent u?’ Behalve een of andere bergkobold die Pjotr uit de grond had doen oprijzen.

Hij glimlachte, een uitdrukking die eerder afstotend dan aangenaam was, gezien de staat van zijn gebit. ‘Ik ben de Keizerlijke Post, mevrouw. Ik rijd het traject vanuit Vorkosigan Surleau door deze heuvels elke tien dagen. Doe ik al achttien jaar. Er zijn hier jonge mensen die zelf alweer kinderen hebben en die mij niet anders kennen dan als Kly de Post.’

‘Ik dacht dat de post in deze gebieden met lichtvliegers werd gebracht.’

‘Die worden geleidelijk ingevoerd. Maar de vliegers gaan niet naar elk huis, alleen naar centrale afleverpunten. Er komt geen hoffelijkheid meer aan te pas.’ Hij spoog vol weerzin een pruim uit. ‘Maar als de generaal ze hier nog twee jaar weg kan houden, maak ik mijn laatste twintig vol en dan ben ik driemaal twintig jaar in het leger. Ik ben uit actieve dienst gegaan bij dubbel twintig, snapt u.’

‘Uit welk onderdeel, majoor Klyeuvi?’

‘Keizerlijke Commandotroepen.’ Hij keek tersluiks naar haar reactie. Ze beloonde hem met vol ontzag opgetrokken wenkbrauwen. ‘Ik was een keelafsnijder, geen technicus. Daarom kon ik nooit hoger worden dan majoor. Ik ben op mijn veertiende begonnen, in deze bergen, de Cetagandanen omsingelen met de generaal en Ezar. Daarna ben ik nooit meer teruggegaan naar school. Alleen maar naar militaire trainingen. Ten slotte werd ik overbodig voor het leger.’