Выбрать главу

‘Met een bedwelmer of een zenuwvernietiger?’

‘Zenuwvernietiger. Blauw licht. Hij viel op de grond. Ze namen ons mee naar de Marmeren Binnenplaats. Ze hadden luchtmobielen. Toen kwam kapitein Negri binnenrennen, met wat manschappen. Een soldaat greep me vast, en mama wilde me terugtrekken, en zo gebeurde dat met mijn schoen. Hij ging uit in haar hand. Ik had hem… vaster moeten strikken, ’s ochtends. Toen schoot kapitein Negri de soldaat neer die mij droeg, en een paar soldaten schoten op kapitein Negri…’

‘Plasmaboog? Heeft hij toen die vreselijke brandwond opgelopen?’ vroeg Cordelia. Ze probeerde haar toon heel rustig te houden. Gregor knikte zwijgend. ‘Een paar soldaten namen mama mee, die andere, niet die van Negri. Kapitein Negri pakte me op en rende weg. We zijn door de tunnels gegaan, onder de residentie, en kwamen uit in een garage. We zijn in de lichtvlieger gestapt. Ze schoten op ons. Kapitein Negri zei steeds dat ik mijn mond moest houden, dat ik stil moest zijn. We vlogen en vlogen, en hij bleef naar me schreeuwen dat ik stil moest zijn, maar dat was ik al. En toen zijn we bij het meer geland.’ Gregor beefde weer.

‘Hm.’ Cordelia zag Kareen tot in detail voor zich, ondanks de eenvoud van Gregors relaas. Dat serene gezicht, verwrongen in krijsende woede en angst toen ze de zoon die ze op de Barrayaraanse, moeilijke manier ter wereld had gebracht, losrukten uit haar greep en niets anders achterlieten dan… een schoen, van heel hun hachelijke bestaan en al hun vergankelijke bezittingen. Dus de troepen van Vordarian hadden Kareen. Als gijzelaar? Slachtoffer? Levend of dood? ‘Denk je dat alles goed is met mama?’

‘Vast wel.’ Cordelia schoof ongemakkelijk heen en weer. ‘Ze is een zeer waardevolle dame. Ze zullen haar geen kwaad doen.’ Totdat het gunstig voor hen wordt om dat wel te doen. ‘Ze huilde.’

‘Ja.’ Ze kon diezelfde knoop in haar eigen buik voelen. De inwendige beelden die ze gisteren de hele dag had onderdrukt, kwamen tot uitbarsting in haar geest. Laarzen die een beveiligde laboratoriumdeur intrapten. Die bureaus en tafels omverschop ten. Geen gezichten, alleen laarzen. Geweerkolven die breekbaar glaswerk en computermonitors van werkbanken zwiepten tot een wirwar van scherven op de vloer. Een baarmoederreplicator die ruw werd opengerukt, de steriele zegels verbroken, de vochtige inhoud willekeurig op de tegels gekwakt… Het was zelfs niet nodig om het babyhoofdje traditiegetrouw met een klap tegen de dichtstbijzijnde betonnen muur te slingeren, Miles was zo klein dat laarzen gewoon op hem konden gaan staan en hem tot moes konden drukken… Ze ademde scherp in. Alles is goed met Miles. Hij is anoniem, net als wij. We zijn heel klein, en heel stil, en veilig. Hou je mond, wees stil, kind. Ze drukte Gregor dicht tegen zich aan. ‘Mijn zoontje is in de hoofdstad, net als jouw mama. En jij bent bij mij. We zullen voor elkaar zorgen. Dat zul je zien.’

Na het avondeten, toen er nog steeds geen teken van Kly was, zei Cordelia: ‘Laat me die grot eens zien, sergeant.’

Kly had een doos met luminescentielampen op zijn schoorsteenmantel staan. Bothari brak er een en nam Cordelia en Gregor mee het bos in, over een nauwelijks zichtbaar, stenig pad. Hij vormde een spookachtig dwaallicht, met het felle groenige licht dat de staaf tussen zijn vingers verspreidde.

Het terrein rond de rotsopening wekte de indruk dat het ooit van vegetatie was ontdaan, hoewel de nieuwe begroeiing alweer begon op te rukken. De ingang werd door niets aan het oog onttrokken, een gapend zwart gat, tweemaal zo hoog als Bothari en breed genoeg om er net een lichtvlieger door naar binnen te kunnen manoeuvreren. Meteen nadat je binnen was, werd het dak hoog en weken de muren uiteen om een stoffige spelonk te vormen. Hele patrouilles zouden hier kunnen kamperen en hadden dat in het verre verleden ook gedaan, te zien aan het oeroude afval dat er lag. Er waren nissen in de steen gebeiteld die ligplaatsen vormden, en de muren waren overdekt met namen, initialen, data en grove opmerkingen.

In het midden was een koude vuurkuil met een zwartgeblakerd luchtgat erboven, waar ooit de rook door had kunnen ontsnappen. Voor Cordelia’s geestesoog zweefde een spookachtige menigte mannen uit de bergen, guerrillastrijders, die aten, grapjes maakten, hun pruim uitspogen, hun wapens reinigden en hun volgende strooptocht planden. Spionnen van de commandotroepen kwamen en gingen, geesten onder de geesten, om hun kostbare, met bloedvergieten verkregen informatie voor te leggen aan hun jonge generaal, die zijn plattegronden uitspreidde op dat vlakke rotsblok daar… Ze schudde de visioenen uit haar hoofd, pakte de lamp en onderzocht de nissen. Er leidden minstens vijf begaanbare doorgangen weg van de spelonk, waarvan drie eruitzagen alsof ze vaak waren gebruikt.

‘Heeft Kly gezegd waar deze heen gaan, waar ze uitkomen, sergeant?’

‘Niet echt, mevrouw. Hij heeft wel gezegd dat de gangen kilometers ver teruglopen de heuvels in. Hij was laat en had haast om op pad te gaan.’

‘Is het een verticaal of een horizontaal stelsel, heeft hij dat gezegd?’

‘Wat bedoelt u, mevrouw?’

‘Allemaal op één laag, of met onverwachte grote hoogteverschillen? Zijn er veel doodlopende gangen? Welke weg zouden we moeten nemen? Zijn er ondergrondse beken?’

‘Ik geloof dat hij verwachtte dat hij onze gids zou zijn, als we naar binnen gingen. Hij begon het uit te leggen, maar zei toen dat het te ingewikkeld was.’

Ze fronste haar wenkbrauwen en peinsde over de mogelijkheden. Ze had wel wat ervaring met grotten opgedaan tijdens haar opleiding van de Verkenning, genoeg om te begrijpen wat het begrip ‘respect voor de gevaren’ betekende. Spleten, dieptes, barsten, labyrintische zijgangen… plus, hier, het onverwachte rijzen en dalen van water, iets dat op Kolonie Bèta geen rol had gespeeld. Het had gisteravond geregend.

Aan sensoren had je niet veel om een verdwaalde grotverkenner te vinden. En sensoren van wie? Als het stelsel zo uitgebreid was als Kly had gesuggereerd, konden er honderden zoekers in verdwijnen… Haar frons veranderde langzaam in een glimlach. ‘Sergeant, laten we vannacht hier gaan slapen.’

Gregor vond de grot prachtig, vooral nadat Cordelia hem de geschiedenis van de plek had verteld. Hij rende rond door de spelonk terwijl hij fluisterend de geluiden van wapens nabootste, zoals: ‘Zzzt, zzzt, zzzt!’, klom alle nissen in en uit en probeerde de grove woorden die in de muren waren gekrast uit te spreken. Bothari maakte een klein vuur in de kuil en legde een slaapzak neer voor Gregor en Cordelia; zelf nam hij de nachtwacht. Cordelia legde een tweede slaapzak, die om wat versnaperingen voor onderweg en proviand was gerold, in een handzame bundel bij de ingang. Ze schikte het zwarte uniformjasje met de naam vorkosigan, a. erop artistiek in een nis, alsof het was gebruikt om op te zitten en iemands dijen te beschermen tegen de koude steen, en vervolgens was vergeten toen diegene was opgestaan. Ten slotte bracht Bothari hun kreupele en onbruikbare paarden naar de grot, gezadeld en getuigd, en bond hen net buiten de ingang vast. Cordelia kwam uit de breedste gang te voorschijn, waarin ze een kwart kilometer verderop een bijna uitgeputte koude lamp had laten vallen, boven een met een stuk touw overspannen klip van tien meter hoog. Het touw was van natuurlijke vezels, en heel oud en breekbaar. Ze had ervoor gekozen het niet uit te testen.