Cordelia vervolgde: ‘Vordarian zal ongetwijfeld bepalen wat ze wel en wat ze niet hoort. Misschien is ze er zelfs van overtuigd dat hij aan de winnende hand is. Ze is een overlever; tot nu toe heeft ze Serg en Ezar overleefd. Misschien is ze van plan jou en Vordarian ook te overleven. Misschien denkt ze dat de enige wraak die ze ooit zal kunnen nemen, is lang genoeg leven om op al jullie graven te spugen.’ Een van de stafofficieren mompelde: ‘Maar ze is Vor. Ze had hem moeten trotseren.’
Cordelia schonk hem een blinkende grijns. ‘O, maar je kunt nooit opmaken wat een Barrayaraanse vrouw denkt uit wat ze in aanwezigheid van Barrayaraanse mannen zegt. Eerlijkheid wordt niet bepaald beloond, weet je.’
Het staflid keek haar onzeker aan. Droe glimlachte bitter. Vorkosigan blies zijn adem uit. Kodelka knipperde met zijn ogen. ‘Dus Vordarian wordt het wachten moe en benoemt zichzelf tot regent,’ mompelde Vortala.
‘En premier,’ bracht Vorkosigan op zijn beurt onder de aandacht. ‘Ja, hij zwelt helemaal op.’
‘Waarom maakt hij niet rechtstreeks aanspraak op het Keizerrijk?’ vroeg de stafofficier.
‘Hij steekt eerst voorzichtig een teen in het water,’ zei Kanzian. ‘Dat komt nog, later in het script,’ meende Vortala.
‘Of misschien wat eerder, als we hem een beetje onder druk zetten,’ opperde Kanzian. ‘De laatste en fatale stap. We moeten bedenken hoe we hem nog wat meer kunnen opjagen.’
‘Niet veel langer,’ zei Vorkosigan beslist.
Cordelia bleef die hele dag het spookachtige masker van Kareens gezicht voor zich zien, en toen ze de volgende ochtend wakker werd, kwam het meteen weer terug. Wat dacht Kareen? En wat voelde Kareen? Misschien was ze inderdaad zo verstoken van alle gevoel als het bewijsmateriaal suggereerde. Misschien wachtte ze haar tijd af. Misschien stond ze helemaal achter Vordarian. Als ik wist wat ze geloofde, zou ik weten wat ze deed. Als ik wist wat ze deed, zou ik weten wat ze geloofde.
Er waren te veel onbekenden in deze vergelijking. Als ik Kareen was… Was dat een steekhoudende analogie? Kon Cordelia vanuit zichzelf voor iemand anders redeneren? Kon iemand dat? Er waren overeenkomsten tussen Kareen en haarzelf: ze waren allebei vrouw, ongeveer van dezelfde leeftijd, moeders van zonen die in gevaar waren… Cordelia pakte Gregors schoen van haar kleine stapeltje souvenirs uit de bergen en draaide hem om in haar hand. Mama wilde me terugtrekken, maar mijn schoen ging uit in haar hand. Ik had he??i vaster moeten strikken… Misschien moest ze op haar eigen oordeel vertrouwen. Misschien wist ze precies wat Kareen dacht.
Toen het companeel rinkelde, bijna op dezelfde tijd als de dag ervoor, schoot Cordelia overeind om hem te beantwoorden. Een nieuwe uitzending uit de hoofdstad, nieuw bewijsmateriaal, iets om die cirkel van redeloosheid te verbreken? Maar het gezicht dat verscheen op de beeldplaat was niet dat van Kodelka, maar van een vreemdeling met de insignes van de Veiligheidsdienst op zijn kraag. ‘Vrouwe Vorkosigan?’ begon hij eerbiedig. ‘Ja?’
‘Ik ben majoor Sircoj, officier van dienst in de grote hal. Het is mijn taak om alle nieuwe mensen door te lichten die zich melden, mannen die hun overgelopen eenheden ontvlucht zijn, en zo, en om alle nieuwe informatie te verzamelen die ze meebrengen. Een halfuur geleden is er een man komen opdagen die zegt dat hij uit de hoofdstad is ontsnapt en weigert zijn informatie vrijwillig aan ons uit te leveren. We hebben zijn bewering bevestigd dat hij een anti-ondervragingsbehandeling heeft gehad; als we proberen hem met snel-penta te behandelen, wordt dat zijn dood. Hij blijft vragen — hij staat er zelfs op — om u te mogen spreken. Het zou een moordenaar kunnen zijn.’ Cordelia’s hart bonkte. Ze boog zich voorover naar het holobeeld alsof ze erdoor zou willen klimmen. ‘Had hij iets bij zich?’ vroeg ze ademloos. ‘Zoals een vat, ongeveer een halve meter hoog, met allerlei knipperende lampjes en deze kant boven met grote rode letters op de bovenkant? Ziet er reuze mysterieus uit, elke beveiligingsbeambte zou er een rolberoerte van krijgen… Zijn naam, majoor!’
‘Hij had niets bij zich behalve de kleren aan zijn lijf. Hij is er niet goed aan toe. Zijn naam is Vaagen, kapitein Vaagen.’
‘Ik kom eraan.’
‘Nee, mevrouw! De man loopt zo ongeveer te raaskallen. Het zou gevaarlijk kunnen zijn, ik kan u niet…’
Ze liet hem doorpraten tegen een lege kamer. Droesjnakovi moest het op een rennen zetten om haar in te halen. Cordelia was in minder dan zeven minuten bij het beveiligingskantoor in de grote hal en bleef in de gang even staan om op adem te komen. Om tot zichzelf te komen en haar ziel tot rust te brengen, die haar mond uit wilde vliegen. Kalm. Kalm. Raaskallen maakte blijkbaar weinig indruk op Sircoj. Ze stak haar kin in de lucht en ging het kantoor binnen. ‘Zeg tegen majoor Sircoj dat vrouwe Vorkosigan hier is en hem wil spreken,’ zei ze tegen de kantoorbeambte, die geïmponeerd zijn wenkbrauwen optrok en zich gehoorzaam naar zijn companeel overboog. Sircoj kwam een paar eindeloze minuten later binnen; door dié deur, prentte Cordelia zich in. ‘Ik moet kapitein Vaagen spreken.’
‘Mevrouw, hij zou gevaarlijk kunnen zijn,’ begon Sircoj, precies op het punt waar ze hem daarnet had afgekapt. ‘Hij zou op een onverwachte manier geprogrammeerd kunnen zijn.’
Cordelia dacht erover om Sircoj onverwachts bij de keel te grijpen en te proberen wat rede in hem te persen. Onpraktisch. Ze ademde diep in. ‘Wat mag ik dan wel? Kan ik hem dan op z’n minst via een beeldscherm zien?’
Sircoj keek bedachtzaam. ‘Dat zou misschien wel kunnen. Een kruiscontrole op onze identificatie, en we kunnen opnemen. Uitstekend.’ Hij nam haar mee naar een andere kamer en schakelde een monitor in. Met haar adem ontsnapte haar een kreetje.
Vaagen was alleen in een cel en ijsbeerde van de ene muur naar de andere. Hij droeg een groene uniformbroek en een wit overhemd met bruine vlekken. Hij leek in niets meer op de goed verzorgde en energieke wetenschapper die ze de laatste keer had gezien in zijn lab in het KeiMil. Om beide ogen had hij een kring van roodpaarse vlekken en één ooglid was zo dik dat het oog bijna dichtzat; door het spleetje gloeide een angstaanjagend bloedrood. Hij liep voorovergebogen. Zo te zien had hij in tijden geen bad gehad en niet geslapen, en zijn lippen waren gezwollen…
‘Haal onmiddellijk een dokter voor die man!’ Cordelia besefte dat ze geschreeuwd had toen Sircoj opschrok.
‘Er heeft iemand naar hem gekeken, zijn conditie is niet levensbedreigend. We kunnen hem gaan behandelen zo gauw hij door de beveiliging is,’ zei Sircoj koppig.
‘Zorg er dan voor dat ik met hem kan praten,’ zei Cordelia tussen opeengeklemde kiezen door. ‘Droe, ga terug naar het kantoor en laat Aral komen. Vertel hem wat er aan de hand is.’
Hierbij keek Sircoj ongerust, maar hij hield zich dapper aan zijn procedures. Nog een paar eindeloze seconden, terwijl er iemand naar de gevangenenverblijven ging en Vaagen naar een companeel bracht. Eindelijk verscheen zijn gezicht op de beeldplaat; Cordelia kon haar eigen gezicht weerspiegeld zien in de hevige emoties op het zijne. Eindelijk verbinding. ‘Vaagen! Wat is er gebeurd?’
‘Mevrouw!’ Zijn handen waren gebald en beefden toen hij erop leunde om zich over te buigen naar het beeldscherm. ‘De idioten, de gestoorden, de onwetende, stomme…’ Machteloos sputterde hij beledigingen, totdat hij diep inademde en opnieuw begon, snel en beknopt, alsof haar beeld elk moment weer kon verdwijnen. ‘Eerst dachten we dat we het zouden redden, toen na de eerste twee dagen de gevechten minder werden. We verborgen de replicator in het KeiMil, maar er kwam niemand. We hielden ons gedeisd en sliepen om beurten in het lab. Toen lukte het Henri om zijn vrouw de stad uit te smokkelen en bleven we allebei in het lab. We probeerden de behandelingen in het geheim voort te zetten. Dachten dat we het wel uit konden zitten totdat we gered werden. Er zou op een of andere manier ooit wel een eind aan komen…