Выбрать главу

ACHTTIEN

De tijd vóór de dageraad was in de stegen van de karavanserai niet zo pikdonker als de nacht in de bergen. De mistige nachtlucht reflecteerde een zwakke amberkleurige gloed van de omliggende stad. De gezichten van haar vrienden waren grijze vlekken, zoals op de allereerste foto’s; Cordelia probeerde niet te denken: als de gezichten van de doden.

Nadat vrouwe Vorpatril een paar uur had gerust, zich had gewassen en had gegeten, stond ze nog steeds niet al te stevig op haar benen, maar ze kon zonder hulp lopen. De huishoudster had wat verbazend stemmige kleding voorhaar bij elkaar gezocht, een grijze rok tot op haar kuiten en truien tegen de kou. Kodelka had al zijn militaire kledij omgewisseld voor een wijde broek, oude schoenen en een jasje dat hetgene verving dat schade had geleden bij het onvoorziene verloskundige gebruik. Hij droeg de baby, heer Ivan, die nu een geïmproviseerde luier om had en warm was ingepakt, en dat voltooide het beeld van een angstig gezinnetje dat probeerde de stad uit te komen, naar de ouders van de vrouw op het platteland, voordat de gevechten los zouden barsten. Cordelia had honderden van zulk soort vluchtelingen gezien, in het voorbijgaan, toen ze Vorbarr Sultana in kwamen. Kodelka inspecteerde zijn groepje en eindigde met een fronsende blik op de degenstok in zijn hand. Zelfs als je die alleen zag als een wandelstok, zagen het satijnachtige hout, de glanzende stalen dop en de ingelegde handgreep er niet erg kleinburgerlijk uit. Kodelka zuchtte. ‘Droe, kun je deze op een of andere manier verbergen? Hij is vreselijk opvallend bij deze kleren en eerder lastig dan handig als ik tic baby draag.’

Droesjnakovi knikte, knielde neer en wikkelde de stok in een hemd, waarna ze hem in de reistas propte. Cordelia herinnerde zich wat er de vorige keer was gebeurd dat Ko die stok bij zich had in de karavanserai en tuurde nerveus de schaduw in. ‘Hoe groot is de kans dat we door iemand worden overvallen, op dit tijdstip? We zien er in elk geval niet rijk uit.’

‘Sommigen zouden je vermoorden voor je kleren,’ zei Bothari nors, ‘nu de winter voor de deur staat. Maar het is veiliger dan anders. Vordarians troepen hebben de buurt uitgekamd op “vrijwilligers” om te helpen bij het graven van die schuilkelders in de stadsparken.’

‘Ik had nooit gedacht dat ik slavenarbeid nog eens zou goedkeuren,’ gromde Cordelia.

‘Het is hoe dan ook nonsens,’ zei Kodelka. ‘Om de parken om te spitten. Zelfs als ze klaar waren, zouden ze niet genoeg mensen bescherming kunnen bieden. Maar het ziet er indrukwekkend uit, en de mensen gaan heer Vorkosigan erdoor als een bedreiging zien.’

‘Bovendien,’ Bothari tilde zijn jasje op om de zilveren glans van zijn zenuwvernietiger te laten zien, ‘heb ik deze keer het juiste wapen bij me.’

Het was zover. Cordelia omhelsde Alys Vorpatril, die haar tegen zich aan drukte en mompelde: ‘God sta je bij, Cordelia. En God zorge ervoor dat Vidal Vordarian zal rotten in de hel.’

‘Behouden reis. Ik zie je op de basis Tanery, hè?’ Cordelia keek Kodelka aan. ‘Blijf in leven en beschaam onze vijanden.’

‘Dat zullen we probe… doen, mevrouw,’ zei Kodelka. Hij salueerde plechtig voor Droesjnakovi. Er was geen ironie in de militaire groet, hoewel misschien wel een laatste zweempje afgunst. Ze beantwoordde hem meteen langzaam, begrijpend knikje. Geen van tweeën maakte het moment ingewikkelder met woorden. De twee groepjes gingen uiteen in de klamme duisternis. Droe keek over haar schouder totdat Kodelka en vrouwe Vorpatril een hoek omsloegen en uit het gezicht verdwenen, en toen volgde ze snel de anderen.

Ze kwamen van donkere stegen in verlichte straten, van de verlaten duisternis op plekken waar ze af en toe andere menselijke gedaanten zagen, die zich voorthaastten door de vroege winterochtend. Iedereen leek de straat over te steken om alle anderen te ontlopen, en Cordelia ging zich iets minder opvallend voelen. Ze verstijfde inwendig toen er een grondmobiel van de stadswacht langzaam langs hen reed, maar hij stopte niet.

Ze bleven aan de overkant van de straat staan om zich ervan te vergewissen dat het gebouw waarnaar ze op weg waren al open was. Het was een gebouw van meerdere verdiepingen, in de utilitaristische stijl van de bouwgolf die onmiddellijk was gevolgd toen Ezar Vorbarra meer dan dertig jaar geleden aan de macht was gekomen en stabiliteit had gebracht. Het was geen regeringsgebouw, maar een bedrijvenpand; ze liepen door de ontvangsthal, gingen de hefbuizen binnen en daalden ongehinderd af.

Droe begon serieus over haar schouder te kijken toen ze in de kelder waren aangekomen. ‘Nu zien we er echt misplaatst uit.’ Bothari stond op dc uitkijk terwijl zij zich bukte en een slot naar een onderhoudstunnel forceerde. Ze nam hen mee de tunnel in en nam tweemaal een zijgang. Deze gangen werden duidelijk frequent gebruikt, want de lichten bleven aan. Cordelia spande zich in om voetstappen te kunnen horen die niet van henzelf waren.

Er zat een vergrendeld luik in de vloer. Droesjnakovi maakte het snel open. ‘Ga aan de rand hangen en spring. De gang is niet veel meer dan twee meter hoog. Het zal er wel nat zijn.’

Cordelia liet zich door de donkere cirkel glijden en kwam met een plons neer. Ze deed haar handlamp aan. Het water, glinsterend en zwart, stond tot haar in laarzen gestoken enkels in de buis van kunststof. Het was ijskoud. Bothari volgde haar. Droe knielde op zijn schouders om het luik weer op zijn plaats te leggen en plonsde toen naast haar neer. ‘We moeten ongeveer een halve kilometer door dit riool. Kom mee,’ fluisterde ze. Zo dicht bij hun doel had Cordelia g;een aanmoedigingen nodig om op te schieten.

Na de halve kilometer klommen ze een donkere opening in die hoog in de gebogen muur zat en naar een veel oudere en smallere tunnel leidde, van door de tijd zwart geworden baksteen. Met gebogen knieën en rug schuifelden ze voort. Het moest vooral moeizaam zijn voor Bothari, bedacht Cordelia. Droe ging langzamer lopen en begon met de stalen knop van Kodelka’s stok tegen het plafond van de tunnel te kloppen. Toen het getik een hol getok werd, hield ze op. ‘Hier. Hij zwaait naar beneden open. Kijk uit.’ Ze haalde de degen uit de schede en stak de kling voorzichtig tussen een rij slijmerige stenen. Een klik, en het met namaakbakstenen beklede paneel klapte open, bijna op haar hoofd. Ze stak de degen weer in de schede. ‘Naar boven.’ Ze trok zich op.

Ze volgden haar en bleken opnieuw in een stokoud riool uit te komen, nog smaller dan het vorige. Het liep steiler omhoog. Ze gingen ineengedoken verder, en hun kleding streek langs de zijmuren en kreeg vochtvlekken. Plotseling richtte Droe zich op en klom ze over een hoop gebroken bakstenen een donkere ruimte met pilaren in. ‘Waar zijn we?’ fluisterde Cordelia. ‘Te groot voor een tunnel…’

‘De oude stallen,’ fluisterde Droe terug. ‘We zijn nu onder het terrein van de residentie.’

‘Het klinkt me niet erg geheim in de oren. Ze staan vast wel op oude tekeningen. Mensen van de veiligheidsdienst moeten bijna wel weten dat dit hier is.’ Cordelia tuurde naar de schemerige, bedompte nissen, langs bleke bogen die zichtbaar werden bij het flakkerende licht van hun handlampen.

‘Ja, maar dit is de kelder van de oude oude stallen. Niet die van Dorca, maar van Dorca’s oudoom. Hij had meer dan driehonderd paarden. Ze zijn omgekomen bij een enorme brand, ongeveer tweehonderd jaar geleden, en in plaats van de stallen hier te herbouwen, hebben ze ze gesloopt en de niéuwe oude stallen gebouwd aan de oostkant, beneden de wind. Die zijn in de tijd van Dorca verbouwd tot stafverblijven. De meeste gijzelaars worden daar nu vastgehouden.’ Droe beende vastbesloten naar voren, alsof ze zeker was van waar ze heen moest. ‘We zijn nu ten noorden van de residentie zelf, onder de tuinen die Ezar heeft ontworpen. Ezar heeft deze oude kelder blijkbaar gevonden en deze doorgang met Negri besproken, dertig jaar geleden. Een vluchtgang waar zelfs hun eigen veiligheidsdienst niets van wist. Wat een vertrouwen, hè?’