Выбрать главу

‘Ik zie dat je me eindelijk hebt herkend,’ zei Raistlin die rechtop ging zitten. Eén hand rustte op de stenen tafel, maar de andere zat in een van de geheime zakken in zijn mantel. ‘Dat was dan het lichaam dat in de toekomst op je wacht.’

Fistandantilus gaf geen antwoord. Zijn blik was gericht op Raistlins zak, alsof hij met zijn zwarte ogen door de stof wilde heen dringen.

Snel hervond hij zijn kalmte. ‘Heeft de grote Par-Salian je hierheen teruggestuurd, kleine magiër?’ vroeg hij spottend. Maar zijn blik bleef op de zak van de magiër gericht.

Raistlin schudde zijn hoofd terwijl hij van de tafel gleed. Zijn ene hand bleef in de zak van zijn mantel, de andere gebruikte hij om zijn zwarte kap af te doen. Zo gaf hij Fistandantilus de gelegenheid om zijn werkelijke gezicht te zien en niet de illusie die hij de afgelopen lange maanden had voorgewend. ‘Ik ben zelf gekomen. Ik ben nu de Meester van de Toren.’

‘Dat is onmogelijk,’ snauwde de tovenaar.

Raistlin glimlachte, maar er lag bepaald geen zweem van een glimlach in zijn koude ogen die zich onafgebroken op Fistandantilus richtten. ‘Dat dacht je maar. Je hebt een vergissing begaan; je hebt me onderschat. Tijdens de Proeve heb je een deel van mijn levenskracht uit me getrokken, in ruil voor bescherming. Je dwong me een leven van constante pijn in een verwoest lichaam te lijden, gedoemd tot afhankelijkheid van mijn broer. Je leerde me de drakenbol te gebruiken en hield me in leven toen ik zou gaan sterven in de Grote Bibliotheek van Palanthas. Gedurende de Oorlog van de Lans, hielp je me de Koningin van de Duisternis terug naar de Afgrond te drijven, waar ze niet langer een bedreiging voor de wereld vormde - of voor jou. Daarna, toen je genoeg aan kracht had gewonnen in deze tijd, was je van plan terug te keren naar de toekomst en mijn lichaam! Jij zou mij worden.’

Raistlin zag Fistandantilus’ ogen vernauwen, de jonge magiër verstrakte en sloot zijn hand om het object dat hij in zijn mantel droeg. Maar de tovenaar zei slechts mild: ‘Dat klopt allemaal. En wat wil je daaraan doen? Me vermoorden?’

‘Nee,’ zei Raistlin zachtjes. ‘Ik ben van plan jou te worden!’

‘Dwaas!’ lachte Fistandantilus schril. Met een verschrompelde hand hield hij de bloedstenen hanger omhoog. ‘De enige manier waarop je dat kunt doen is dit tegen me gebruiken! En deze wordt beschermd tegen alle soorten magie door toverspreuken die jij je niet eens kunt voorstellen, kleine magiër!’

Zijn stem daalde tot een gefluister, gegrepen door een plotselinge angst toen Raistlin zijn hand weghaalde uit zijn mantel. In zijn handpalm lag de bloedstenen hanger.

‘Beschermd tegen alle soorten magie, ja...’ zei de jonge magiër met een grijns als een doodshoofd, ‘maar niet tegen vingervlugheid. En zeker niet tegen de vaardigheden van een ordinaire straatgoochelaar...’

Raistlin zag de tovenaar lijkbleek worden. Fistandantilus’ ogen gingen koortsachtig naar de ketting om zijn nek. Nu de illusie was onthuld, besefte hij dat hij niets meer in handen had.

Een scheurend, krakend geluid verscheurde de stilte. De stenen vloer onder Raistlins voeten deinde op en neer, waardoor de jonge magiër op zijn knieën viel. Stenen vielen alle kanten op toen de fundamenten van het laboratorium in tweeën braken. Boven de chaos uit klonk de stem van Fistandantilus, die een krachtige oproepingsspreuk prevelde.

Toen hij die herkende, antwoordde Raistlin en klampte de bloedstenen hanger stevig vast terwijl hij een beschermingsspreuk uitsprak rondom zijn lichaam om hem de tijd te geven om zijn magie uit te voeren. Gebukt op de grond zittend draaide hij zich om en zag een figuur door de fundering naar boven komen, een afzichtelijke vorm die slechts in een waanzinnige droom kon voorkomen.

‘Grijp hem, houd hem tegen!’ gilde Fistandantilus en wees op Raistlin. De geestverschijning haastte zich over de uiteenvallende vloer naar de jonge magiër en reikte naar hem met kronkelende en dwarrelende bewegingen. Raistlin werd door angst overweldigd toen het wezen van gene zijde zijn eigen verschrikkelijke magie tegen hem begon te gebruiken. De beschermingsspreuk verpulverde simpelweg onder de brute aanval. De geestverschijning zou zijn ziel verslinden en zich te goed doen aan zijn vlees.

Controle! Lange uren van studie, lang geoefende kracht en zelfdiscipline brachten de spreuk bij Raistlin naar boven die hij nodig had. Binnen enkele momenten was hij compleet. Terwijl de jonge magiër de woorden ter verbanning begon te declameren, voelde hij de extase van zijn magie door zijn lichaam vloeien en daarmee verdween alle angst.

De geestverschijning aarzelde...

Fistandantilus beval hem woedend om door te gaan.

Raistlin beval hem te stoppen.

De geestverschijning staarde hen beiden aan, zijn onvaste vorm heen en weer dwarrelend en kronkelend in de stormachtige winden van zijn schepping. Beide magiërs hielden de situatie in de gaten: wachtend op het knipperen van een oog, een zenuwtrekje van een lip, een spastische vingerbeweging die fataal zou kunnen zijn.

Geen van hen bewoog of wilde bewegen. Raistlins uithoudingsvermogen was groter, maar Fistandantilus’ magie stamde uit oudere bronnen; hij kon ongeziene krachten oproepen om hem te steunen.

Uiteindelijk was het de geestverschijning zelf die het niet langer meer volhield. Gevangen tussen twee gelijkwaardige, met elkaar botsende machten, heen en weer geslingerd tussen beide zijden, kon zijn magische verschijning niet langer standhouden. Met een heldere flits explodeerde hij.

De kracht daarvan dwong beide magiërs naar achteren en sloeg hen tegen de muren. Een afschuwelijke stank vulde de kamer en gebroken glas kletterde overal als regen naar beneden. De muren van het laboratorium raakten geblakerd en verkoold. Hier en daar brandden kleine vuurtjes met heldere, veelkleurige vlammen en wierpen een gloeiende glans over de aangerichte vernietiging.

Raistlin ging weer snel overeind staan en veegde het bloed van een snee op zijn voorhoofd. Zijn tegenstander was niet minder snel, want beiden wisten dat een vertoon van zwakheid de dood betekende. De twee magiërs keken elkaar aan in het flikkerende licht.

‘Dus tot zover moet het komen!’ zei Fistandantilus met zijn krakende, oude stem. ‘Je had een gemakkelijk leven kunnen gaan leiden. Ik had je alle zwaktes kunnen besparen, alle onwaardigheden van het oud worden. Vanwaar die haast naar je eigen vernietiging?’

‘Dat weet u,’ zei een zwaar ademende Raistlin zachtjes.

Fistandantilus knikte langzaam en zijn ogen bleven op Raistlin gericht. ‘Zoals ik al zei,’ mompelde hij zacht, ‘het is jammer dat dit moet gebeuren. We hadden samen zo veel kunnen doen, jij en ik. Nu dan...’

‘Het leven voor de een. De dood voor de ander,’ zei Raistlin. Voorzichtig legde hij de bloedstenen hanger op de koude stenen tafel. Toen hoorde hij zijn tegenstander scanderen en verhief hij zijn stem in een eigen verzameling spreuken.

De strijd duurde lang. De twee wachters van de Toren die tot nu toe alles hadden gezien vanuit de herinneringen van de magiër in het zwart die in hun macht verkeerde, waren in verwarring. Tot op dit moment zagen ze alles vanuit Raistlins visie. Maar de twee magiërs waren nu zo dichtbij dat de Torenwachters de strijd nu zagen door de ogen van beide tegenstanders.

Lichtflitsen knetterden uit vingertoppen, lichamen in zwarte mantels schudden van de pijn en de razernij echode tussen het barstende gesteente en versplinterende hout.

Magische muren van vuur ontdooiden muren van ijs, hete winden waaiden met de kracht van orkanen. Vlammenstormen joegen door de gangen, geestverschijningen sprongen uit de Afgrond naar boven op bevel van hun meesters, en de elementen deden de fundamenten van het kasteel op hun grondvesten schudden. Het grote donkere fort van Fistandantilus begon ineen te storten en de eerste stenen van de kantelen vielen al naar beneden.

En toen, met een beangstigend gekrijs van razernij en pijn, stortte één van de magiërs in elkaar en stroomde het bloed uit zijn mond.