Выбрать главу

Hiermee was hij doende toen het gele bladerdak dunner werd en er waterig zonlicht tussen de takken door scheen. Even later ving hij een glimp op van Barlett, die aan de rand van de bomen wachtte. Het bos eindigde ineens, bijna zo keurig als een streep op een landkaart.

Galad zuchtte van verlichting en verheugde zich erop weer in de open lucht te zijn. Hij stapte tussen de bomen vandaan. Tegelijkertijd verscheen er op een heuvel aan de rechterkant een reusachtig leger. Pantsers rammelden en paarden hinnikten toen duizenden soldaten zich in een rij op de heuvelkam opstelden. Sommigen van hen waren Kinderen in borstplaten en maliën, met conische helmen die glanzend waren gepoetst. Hun smetteloze tabberds en mantels gloeiden, de zonnekrans glinsterde op hun borst, lansen werden in rijen opgeheven. Het grootste aantal bestond uit voetsoldaten, niet gehuld in het wit van de Kinderen, maar in eenvoudig bruin leer. Amadicianen, waarschijnlijk geleverd door de Seanchanen. Veel van hen hadden bogen.

Galad ging struikelend achteruit en legde zijn hand op zijn zwaard. Maar hij wist meteen dat het een valstrik was. Een niet gering aantal Kinderen droeg kleding versierd met de staf van de Hand van het Licht: de Ondervragers. Als gewone Kinderen een vlam waren voor het wegbranden van het kwaad, dan waren de Ondervragers een razende bosbrand.

Galad deed een snelle telling. Drie- of vierduizend Kinderen en dan nog eens minstens zes- tot achtduizend voetsoldaten, de helft van hen met bogen. Tienduizend fitte soldaten. De moed zonk hem in de schoenen.

Trom, Bornhald en Byar haastten zich het bos achter Galad uit, samen met een groep andere Kinderen. Trom vloekte zachtjes.

‘Zo,’ zei Galad, die zich tot verkenner Barlett wendde, ‘dus je bent een verrader?’

‘Jij bent de verrader, Damodred,’ antwoordde de verkenner met een harde blik.

‘Ja,’ zei Galad, ‘zo zou je het ook kunnen zien.’ Deze tocht door het moeras was geopperd door zijn verkenners. Galad zag het nu in: het was een vertragingstactiek geweest, zodat Asunawa Galad kon inhalen. En Galads mannen waren vermoeid van de tocht, terwijl Asunawa’s troepen fris en klaar voor de strijd waren. Een zwaard schraapte langs een schede.

Galad stak onmiddellijk, zonder zich om te draaien, zijn hand op. ‘Vrede, Kind Byar.’ Byar was ongetwijfeld degene die naar zijn wapen had gereikt, waarschijnlijk om Barlett neer te steken. Misschien viel hier nog iets te redden. Galad nam snel zijn besluit. ‘Kind Byar en Kind Bornhald, jullie gaan met mij mee. Trom, jij en de andere kapiteinheren zetten onze mannen in rijen op het veld.’ Een grote groep mannen voor aan Asunawa’s leger reed naar voren, de heuvel af. Veel van hen droegen de staf van de Ondervragers. Ze hadden hun hinderlaag kunnen uitspelen en Galads groep snel kunnen doden. In plaats daarvan stuurden ze een groep om te overleggen. Dat was een goed teken.

Galad steeg op en onderdrukte een grimas toen zijn gewonde been opspeelde. Byar en Bornhald stegen ook op en volgden hem het veld op. De hoefslagen van hun paarden werden gedempt door het dikke, vergeelde gras. Asunawa zelf was bij de naderende groep. Hij had dikke, grijzende wenkbrauwen en was zo mager dat hij wel een pop leek, gemaakt van takjes met stof eromheen gespannen om huid na te bootsen.

Asunawa glimlachte niet. Dat deed hij zelden. Galad hield zijn paard in voor de Groot-Inquisiteur. Asunawa werd omringd door een kleine garde van Ondervragers, maar hij werd ook vergezeld door vijf kapiteinheren die Galad allemaal had ontmoet – of onder wie hij had gediend – in zijn korte tijd bij de Kinderen. Asunawa boog zich naar voren in het zadel en kneep zijn diepliggende ogen samen. ‘Je opstandelingen stellen zich op. Zeg dat ze zich terugtrekken, anders laat ik mijn boogschutters vuren.’

‘Je zou de regels voor een veldslag toch niet schenden?’ vroeg Galad. ‘Zou je pijlen afschieten op mannen die zich in gelederen opstellen? Waar is je eer?’

‘Duistervrienden verdienen geen eer,’ snauwde Asunawa. ‘En ook geen medelijden.’

‘Je noemt ons dus Duistervrienden?’ vroeg Galad, die zijn rijdier een stukje draaide. ‘Alle zevenduizend Kinderen die onder bevel van Valda stonden? Mannen met wie je eigen soldaten hebben gediend en gegeten, die ze kenden en naast wie ze hebben gestreden? Mannen die je zelf nog geen twee maanden geleden onder je hoede had?’ Asunawa aarzelde. Zevenduizend Kinderen tot Duistervrienden benoemen zou bespottelijk zijn; het zou betekenen dat twee van de drie overgebleven Kinderen zich tot de Schaduw hadden gewend. ‘Nee,’ zei Asunawa. ‘Misschien zijn ze eenvoudigweg... misleid. Zelfs een goed man kan beschaduwde paden op dwalen als zijn leiders Duistervrienden zijn.’

‘Ik ben geen Duistervriend.’ Galad keek Asunawa in de ogen. ‘Onderwerp je aan mijn ondervraging en bewijs het.’

‘De Kapiteinheer-gebieder onderwerpt zich aan niemand,’ zei Galad. ‘Onder het Licht beveel ik jóu om je terug te trekken.’ Asunawa lachte. ‘Kind, we houden een mes op je keel! Dit is jóuw kans om je over te geven!’

‘Golever,’ zei Galad, kijkend naar de kapiteinheer links van Asunawa. Golever was een slungelige man met een baard, een harde kerel, maar hij was ook eerlijk. ‘Zeg eens, geven de Kinderen van het Licht zich ooit over?’

Golever schudde zijn hoofd. ‘Nee. Het Licht zal ons de overwinning brengen.’

‘En als we tegenover een overmacht staan?’ vroeg Galad.

‘Dan vechten we door.’

‘Als we vermoeid en beurs zijn?’

‘Het Licht zal ons beschermen,’ zei Golever. ‘En als het onze tijd is om te sterven, dan zij het zo. Dan nemen we zo veel mogelijk vijanden mee het graf in.’

Galad wendde zich weer tot Asunawa. ‘Je ziet dat ik in een lastig pakket zit. Als we vechten, laten we over onze kant gaan dat je ons Duistervrienden noemt. Maar als we ons overgeven, schenden we onze geloften. Bij mijn eer als Kapiteinheer-gebieder kan ik geen van beide keuzes aanvaarden.’

Asunawa’s gezicht betrok. ‘Jij bent niét de Kapiteinheer-gebieder. Die is dood.’

‘Door mijn hand,’ zei Galad. Hij trok zijn zwaard en hield het omhoog, zodat de reigers glansden in het licht. ‘En ik heb zijn zwaard. Ontken je dat je zelf hebt toegekeken terwijl ik tegenover Valda stond in een eerlijke strijd, zoals voorgeschreven in de wet?’

‘Het was dan misschien volgens de wet,’ zei Asunawa, ‘maar ik zou dat gevecht niet eerlijk noemen. Jij putte uit de krachten van de Schaduw. Ik zag je in duisternis staan ondanks het daglicht, en ik zag de Drakentand aan je voorhoofd ontspruiten. Valda had geen schijn van kans.’

‘Harnesh,’ zei Galad, zich wendend tot de kapiteinheer rechts van Asunawa. Hij was een kleine, kale man, die een oor miste sinds een gevecht tegen Draakgezworenen. ‘Zeg eens: Is de Schaduw sterker dan het Licht?’

‘Natuurlijk niet,’ zei de man, en hij spoog opzij. ‘Als de zaak van de Kapiteinheer-gebieder eerzaam was geweest, zou hij dan gesneuveld zijn in een strijd onder het Licht? Als ik een Duistervriend was, had ik dan de Kapiteinheer-gebieder zelf kunnen doden?’

Harnesh gaf geen antwoord, maar Galad kon de gedachten in zijn hoofd bijna zien. De Schaduw kon dan af en toe sterk zijn, maar het Licht onthulde en vernietigde hem altijd. Het was best mogelijk dat de Kapiteinheer-gebieder sneuvelde onder de handen van een Duistervriend; elk mens kon sneuvelen. Maar tijdens een tweestrijd in het bijzijn van de andere Kinderen? Een duel om de eer, onder het Licht? ‘Soms vertoont de Schaduw sluwheid en kracht,’ wierp Asunawa tegen voordat Galad zijn vraag kon vervolgen. ‘Soms sterven goede mannen.’

‘Jullie weten allemaal wat Valda had gedaan,’ zei Galad. ‘Mijn moeder is dood. Is er enig argument tegen mijn recht om hem uit te dagen?’

‘Je hebt geen rechten als Duistervriend! Ik praat niet meer met jou, moordenaar.’ Asunawa wuifde met zijn hand en enkele van zijn Ondervragers trokken zwaarden. Onmiddellijk deden Galads metgezellen hetzelfde. Achter hem hoorde hij dat zijn vermoeide troepen snel de rangen sloten.