Выбрать главу

Verrast keek Cyane rond. De rotswand liep kaarsrecht omhoog. Daarboven stonden de bomen. Het water stroomde rustig langs haar heen en speelde met het bijna gele zand. Het was net een klein paradijs.

Iss liep het strand over tot een plek waar de rivier de rotswand in leek te stromen. Op deze plek bevond zich een gigantische grot. In die grot lag een schip. Het was een zeilschip met twee masten. De zeilen waren opgerold. Het schip zag er stevig en goed verzorgd uit. Er was zelfs een kleine hut op het dek. De anderen verzamelden zich nu ook bij de grot en keken vol ontzag naar het schip dat de veerman hier zo doeltreffend had verborgen. Alleen Ikor leek het allemaal al eerder gezien te hebben. Hij bleef stil op de achtergrond.

Langs een houten kade die tegen de rotswand was gebouwd, liep Iss de grot in. Daar was een loopplank die naar het schip leidde. Met zijn paard liep de veerman de plank op. Op zijn wenken volgden de anderen. Toen iedereen aan boord was, maakte Iss de touwen los waarmee het schip aan de kade had gezeten. Hij pakte twee stevige vaarbomen en overhandigde er een aan Ikor. Samen zetten ze zich af tegen de achterste rotswand.

Langzaam gleed het schip de grot uit. Statig, als een deftige vrouw, voer ze de Pinedor op. Iss klom lenig in de mast en maakte de zeilen los. Hij was duidelijk een ervaren schipper. Dit was zijn thuis, zijn rijk. De anderen konden alleen maar toekijken hoe Iss zwijgend en snel zijn taken uitvoerde. Cyane, met Horizon bij de teugel, keek naar de langsglijdende rotswand, waar ze even te voren nog hadden gelopen. Nog even en dan zouden ze het Dryadenmeer op varen. Ze zouden snel bij Mekaron zijn. Eindelijk zouden dan twee van de drie broers herenigd zijn. Ze keek erg uit naar dat moment. Dromend liet ze het landschap aan zich voorbij gaan. Het schip voer langzaam maar zeker naar haar verre bestemming.

Elf

Het Dryadenmeer was een zwarte, spiegelgladde vlakte die onaangedaan leek door de weersomstandigheden. Er stond een flinke wind, maar er was geen golfje te bekennen. Het leek of het ranke schip van Iss een glasplaat doorsneed met zijn kiel. Erachter sloot het water zich geruisloos zonder een enkele rimpel. Na een lange nacht waarin de maan haar licht verloren zag gaan in het donkere oppervlak, kwam nu de zon op. De eerste rode stralen vielen op het zwarte water en leken daarin opgezogen te worden. Het deed luguber en spookachtig aan.

‘De zwarte gloed wordt veroorzaakt door de bodem,’ vertelde Sirus aan Cyane. ‘Die bestaat alleen maar uit zwarte rotsen.’

‘Maar dan is hier geen leven mogelijk,’ zei Cyane.

‘Ja, dat zou je denken,’ vond ook Sirus. ‘Toch wemelt dit water van het leven, alleen niet het soort leven dat je graag zou willen leren kennen.’

Meroboth, die naast hen op de boeg stond, schudde glimlachend zijn hoofd. ‘Sirus vergeet te melden dat het Dryadenmeer een van de grootste magische wonderen van deze wereld is.’

‘Ach ja, het spijt me,’ zei Sirus sarcastisch. ‘Zoals je ziet wemelt het hier van de toeristen die al deze magische pracht komen aanschouwen.’

Geboeid keek Cyane het meer over. Er was geen ander schip te zien. Feitelijk was er niets anders te zien dan glad, zwart water.

‘De Dryaden hebben een traumatisch verleden. Ze woonden vroeger in het Feeënrijk. Op een gegeven moment werden ze net als de eenhoorns genadeloos onderdrukt. Duizenden Dryaden zijn omgekomen in die tijd, want het zijn kwetsbare wezentjes. Een aantal wist naar dit eiland te ontkomen. Daar leiden ze sindsdien een teruggetrokken leven. Ze weigeren contact met elk volk. Hun vertrouwen is diep beschaamd. Het Dryadenmeer is de ultieme grensbewaking van de Dryaden,’ vertelde Meroboth onverstoorbaar. ‘Het is ook zeer effectief. Er is maar één man in wiens gezelschap je het meer redelijk veilig over kunt steken en dat is dus Iss.’

‘Wat bedoel je precies met redelijk veilig?’ informeerde Sirus meteen.

Meroboth grijnsde. ‘Werkelijk, oude vriend, ik heb je nog nooit zo onrustig meegemaakt.’

‘Dit is geen plaats voor een eenvoudige Nudoor als ik,’ zei Sirus.

Zwijgend keek Cyane rond. Op het achtersteven stond Giffor met de paarden en Sindra. De rijdieren leken Sirus’ onrustige gevoel te delen, gezien de snelle bewegingen van hun oren. Alleen Giffors aanwezigheid weerhield hen van een aanval van totale paniek. Gondolin zat voor de deur van de kleine hut. Ze was bezig een van Sirus’ mantels te herstellen. Iss en Ikor stonden elk aan een kant van het schip en hielden met de punters in de aanslag de omgeving in de gaten.

Hoewel het meer over het algemeen onpeilbaar diep was, kwamen soms de toppen van het zwarte gebergte onder hen tot vlak bij het wateroppervlak. Iss leek de omgeving goed te kennen, want hij wist precies wanneer hij moest afduwen. Hij gaf Ikor af en toe aanwijzingen met zijn zachte stem. Ze werden door de Fee, die een scherp gehoor bezat, snel uitgevoerd.

Tiron* stond voor hen op de boeg. Hij leek geen oog te hebben voor zijn omgeving.

Peinzend keek Cyane naar zijn slanke, sterke lichaam. Spraakzaam was Tiron nooit geweest. Sinds hij terug was van zijn reis naar Dinang, leek hij nog stiller dan anders. Hij gedroeg zich vijandig tegenover Ikor. Toch geloofde Cyane niet dat zijn veranderde houding met de Fee te maken had. Ze had sterk het idee dat er op de reis iets was gebeurd wat hij voor hen verzwegen had. Ze beet op haar lip. Zelf verzweeg ze ook het een en ander, dus ze had geen recht van spreken. Ze was van Tiron gaan houden. Maar de omstandigheden maakten een diepere relatie niet mogelijk. Bovendien was ze ook niet zeker van zijn gevoelens voor haar. Er was nog zoveel dat ze niet van hem wist.

Het ranke schip schoot door de sterke wind snel over het oppervlak. Cyane voelde hoe de wind met haar haar speelde en ze snoof de frisse, koele lucht op. Ze begon bijna te genieten van deze overtocht.

Plotseling werd de blik van Iss door iets gevangen. Hij tuurde aandachtig naar een punt rechts van hem. Cyane keek ook en zag dat de spiegel die het meer vormde door iets onderbroken werd. Het leek een gigantische staart.

In het blauwe oog van Iss verscheen een glimp van bezorgdheid. De anderen hadden nu ook in de gaten dat er iets niet klopte.

‘Daar heb je zo’n prachtig magisch verschijnsel,’ zei Sirus. ‘Nu begint het gedonder. ‘Hij trok zonder aarzelen zijn zwaard.

‘Doe dat weg,’ gebood Iss.

Sirus keek de veerman weifelend aan. Een blik op Meroboth deed hem besluiten zijn wapen weer weg te doen.

‘Ga de hut in, Ikor,’ siste Iss.

De Fee verdween zonder een woord te zeggen in de hut.

Met de bewegingen van een reusachtige aal kwam het monster waaraan de staart vastzat dichterbij. Het wezen was groen en over zijn gladde, slijmerige huid lag een rode waas. Zijn kop was groot en voorzien van een paar bloedrode ogen. Uit zijn bek schoot onophoudelijk zijn gespleten tong heen en weer. Met een soepele beweging rees het wezen uit het water totdat zijn kop boven de reling uitkwam.

‘Issss,’ lispelde het dier tot Cyanes verrassing.

‘Dag, Xor,’ zei Iss alsof hij hem toevallig op de markt tegen het lijf liep.

‘Wie heb je bij je, Issss?’ siste Xor.

‘Vrienden,’ antwoordde Iss.

‘Ik ruik een Fee, Issss,’ siste Xor.

‘Ik kom net uit het Feeënrijk,’ zei Iss. Hij leek geïrriteerd.

‘Jij zou nooit een Fee meebrengen naar Dryadenland, toch Issss?’ vroeg Xor terwijl zijn ogen onderzoekend over het schip gleden.

‘Nooit, Xor,’ loog Iss staalhard.