Выбрать главу

De slavenkuddes werden overeind gejaagd en liepen weer terug in de richting waar ze vandaan kwamen.

Jason schreeuwde naar Ch’aka. “Wacht! Verkoop mijn vriend niet. We kunnen samen beter werken. Je kan iemand anders wegdoen…”

De slaven stonden met open monden bij deze plotselinge uitbarsting en Ch’aka draaide zich om met opgeheven knuppel. “Jij houdt je bek. Jij bent een slaaf. Jij vertelt me nog een keer wat ik moet doen en ik dood je.”

Jason bleef stil, aangezien het duidelijk was dat dat het enige was wat hij kon doen. Hij maakte zich een beetje ongerust over Mikahs mogelijke lot; als hij de wond overleefde, was hij in ieder geval niet het type dat zich in de onvermijdelijkheden van het slavenbestaan zou schikken. Maar Jason had zijn best gedaan om hem te redden en dat was dat. Nu zou Jason een tijdje voor Jason zorgen.

Voor het donker werd liepen ze nog korte tijd voort, tot de andere slaven uit het gezicht waren; toen stopten ze voor de nacht. Jason ging tegen de lijkant van een heuveltje zitten dat de wind een beetje brak en haalde een stuk geschroeid vlees tevoorschijn dat hij tevoren bij het festijn had bewaard. Het was taai en olieachtig, maar veel beter dan de nauwelijks eetbare krenoj waaruit het inheemse dieet voornamelijk bestond. Hij kauwde luidruchtig op het bot en keek terwijl een van de andere slaven naar hem toeschoof.

“Geef mij wat van jouw vlees?” vroeg de slaaf op jankerige toon en pas toen ze had gesproken besefte Jason dat dit een meisje was; alle slaven zagen er hetzelfde uit met hun verwarde haar en hun omhulsels van huiden. Hij scheurde een stuk vlees af.

“Hier. Ga zitten en eet het op. Hoe heet je?” In ruil voor zijn goedgeefsheid, wilde hij wat van het meisje te weten komen.

“Ijale.” Ze stond nog steeds en scheurde aan het vlees datze stevig in een vuist hield geklemd terwijl de wijsvinger van haar vrije hand op haar slordige hoofd krabde.

“Waar kom je vandaan? Heb je hier altijd geleefd — zoals nu?” Hoe vraag je een slavin of ze altijd een slavin is geweest?

“Niet hier. Eerst was ik van Bul’wajo, toen van Fasimba en nu ben ik van Ch’aka.”

“Wat of wie is Bul’wajo? Net zo iemand als onze baas Ch’aka?”

Ze knikte en knaagde op het vlees.

“En de d’zertanoj waar Fasimba zijn pijlen haalt — wie zijn dat?”

“Jij weet ook niet veel,” zei ze terwijl ze de laatste hap vlees doorslikte en het vet van haar vingers likte.

“Ik weet genoeg om vlees te hebben terwijl jij niks hebt — dus maak geen misbruik van mijn gulheid. Wie zijn de d’zertanoj.”

“Iedereen weet wie het zijn.” Ze haalde onbegrijpend haar schouders op en zocht een zacht plekje in het zand om op te zitten. “Ze wonen in de woestijn. Ze rijden rond in karoj. Ze stinken. Ze hebben een heleboel mooie dingen. Een van hen gaf mij mijn mooiste ding. Als ik het je laat zien, pak je het dan niet af?”

“Nee, ik zal er niet aankomen. Maar ik wil graag alles zien wat zij hebben gemaakt. Hier, hier heb je nog een stuk vlees. Nou, laat me nu je mooiste ding eens zien.”

Ijale wroette in haar huiden naar een verborgen zak en haalde daar iets uit dat ze in haar gesloten vuist verborgen hield. Trots stak ze haar hand naar voren en deed hem open. Het was nog licht genoeg voor Jason om de ruwe omtrek van een rode glazen kraal te kunnen zien.

“Is dat niet erg mooi?” vroeg ze.

“Erg mooi,” was Jason het met haar eens en eventjes voelde hij echt medelijden toen hij naar het aandoenlijke prul keek. De voorouders van dit meisje waren in ruimteschepen naar deze planeet gekomen, met kennis van de meest ontwikkelde wetenschappen. Hun kinderen die van de buitenwereld waren afgesneden, waren gedegenereerdtot dit: nauwelijks bewuste slaven, die een waardeloos stuk glas boven alles konden prijzen.

“Goed dan,” zei Ijale en ze ging op haar rug in het zand liggen. Ze deed een paar huiden af en begon de andere om haar middel omhoog te hijsen.

“Kalm aan,” zei Jason. “Het vlees was een cadeautje — je hoeft er niet voor te betalen.”

“Wil je me niet?” vroeg ze terwijl ze verbaasd de huiden weer over haar blote benen trok. “Vind je me niet aardig? Vind je me te lelijk?”

“Je bent beeldschoon,” loog Jason. “Laten we maar zeggen dat ik te moe ben.”

Was het meisje lelijk of mooi? Hij kon het niet zeggen. Haar slordige ongewassen haar bedekte de helft van haar gezicht terwijl de rest was bedekt met een dikke laag vuil. Haar lippen zaten vol kloven en haar ene wang had een rode schaafplek.

“Laat me vannacht bij je blijven, ook al ben je te oud om mij te willen hebben. Mzil’kazi wil aldoor en hij doet me pijn. Kijk daar is hij.”

De man naar wie ze wees stond op een gezonde afstand toe te kijken en kroop zelfs nog verder weg toen Jason opkeek.

“Maak je over Mzil’ maar niet druk,” zei Jason. “De verhouding met hem heb ik de eerste dag dat ik hier was al geregeld. Misschien heb je de buil op zijn hoofd gezien.” Hij strekte zijn hand uit naar een steen en de toeschouwer rende snel weg.

“Ik vind je aardig. Ik zal je nog een keer mijn mooiste ding laten zien.”

“Ik vind jou ook aardig. Nee, nu niet. Teveel van het goede in zo korte tijd zou me alleen maar verwennen. Welterusten.”

V

De volgende dag bleef Ijale bij Jason en toen de krenoj-jacht begon ging ze naast hem in de rij staan. Als het maar enigszins mogelijk was ondervroeg hij haar en voor het middaguur had hij al haar schaarse kennis over zaken buiten de kale kustvlakte waar zij leefden uit haar gekregen. De oceaan was een geheimzinnig ding dat eetbare dieren voortbracht en vissen en soms een menselijk lichaam. Af en toe konden ze ver in zee een schip zien, maar er was niets over bekend. Aan de andere kant werd het gebied begrensd door een woestijn die nog ongastvrijer was dan die waarin zij hun bestaan bijeenschraapten — een kale vlakte van levenloos zand, slechts bewoonbaar voor de d’zertanoj en hun geheimzinnige karoj. Die laatsten zouden dieren kunnen zijn — of misschien een soort mechanisch vervoermiddel; het was allebei mogelijk uit de vage beschrijving die Ijale ervan gaf. Oceaan, kust en woestijn — dat was haar hele wereld en ze kon zich niet indenken dat er daarbuiten nog iets anders bestond.

Jason wist dat er meer was; de kruisboog was daar een bewijs van en hij was vast en zeker van plan uit te vissen waar die vandaan kwam. Om dat te doen moest hij te zijner tijd zijn slavenpositie veranderen. Hij had een zekere handigheid ontwikkeld om Ch’aka’s zware schoen te ontwijken; het werk was nooit zwaar en er was voedsel genoeg. Als slaaf had hij geen enkele andere verantwoordelijkheid dan het gehoorzamen van bevelen en hij had gelegenheid te over om zoveel mogelijk over deze planeet te weten te komen, zodat hij als hij eenmaal wegging zo goed mogelijk zou zijn voorbereid.

Later op de dag zagen ze in de verte een andere rij slaven die in een evenwijdige koers liepen en Jason verwachtte een herhaling van de ontmoeting van de vorige dag. Hij was aangenaam verrast toen dat niet het geval was. Toen hij de anderen zag ontstak Ch’aka onmiddellijk in grote woede waardoor zijn slaven naar alle kanten wegholden om zich in veiligheid te stellen. Hij sprong in de lucht, brulde van woede, sloeg met zijn knuppel tegen zijn dikke leren wapenrusting en slaagde erin zich behoorlijk op te werken voor hij moeizaam wegholde. Jason liep vlak achter hem aan, zeer nieuwsgierig naar de nieuwe loop der gebeurtenissen.

Voor hen vloog de andere groep slaven uiteen en uit hun midden stormde nog een zwaar bewapende gestalte naar voren. De twee leiders renden op topsnelheid op elkaar af en Jason hoopte op een grote dreun als ze bij elkaar kwamen. Maar vlak voor ze tegen elkaar zouden botsen gingen ze langzamer lopen en begonnen ze vloekend om elkaar heen te draaien.