Выбрать главу

Het was een grimmige woestijn, bezaaid met ineengerolde lichamen, als na een veldslag aan het einde van de wereld. Een paar daarvan kropen overeind met hun huiden om zich heen; de enige tekenen van leven in die enorme woestijn van korrelig zand. Aan een kant sneed een rij duinen het uitzicht op de zee af, maar hij kon het doffe beuken van de golven op de kust horen. De grond was wit berijpt en de koude wind deed zijn ogen knipperen en tranen. Boven op de duinen verscheen plotseling een gestalte die hij zich herinnerde, de gewapende man; hij deed iets met dingen die op stukken touw leken. Er klonk gerinkel van metaal dat plotseling ophield. Mikah Samon kreunde en bewoog.

“Waar ben ik…?”

“Nou, dat is een verstandige en originele vraag — ik dacht niet dat jij het type was dat naar historische ruimteseries op de TV kijkt. Ik heb er geen idee van waar we zijn — maar ik kan je een korte samenvatting geven over hoe we hier zijn gekomen, als je daar al tegen bestand bent.”

“Ik herinner me dat we naar de kust zwommen, toen kwam er iets slechts uit de duisternis, als een duivel uit de hel. We vochten…”

“En hij sloeg je hoofd in — een snelle slag, en dat was zo ongeveer het hele gevecht. Ik heb jouw duivel beter kunnen bekijken, hoewel ik net zomin als jij in staat was met hem te vechten. Het is een man met een vreemd pak aan, uit de nachtmerries van een verslaafde, en hij schijnt de baas te zijn van dit stelletje stoere kampeerders. Verder heb ik er weinig idee van wat er aan de hand is — behalve dan dat hij mijn schoenen heeft gestolen en dat ik die terug moet hebben ook al moet ik hem ervoor vermoorden.”

“Begeer geen materiële dingen,” beleerde Mikah ernstig. “En praat niet over het doden van een man om materieel gewin. Jij bent slecht Jason, en… Mijn schoenen zijn weg — en mijn kleren ook!”

Mikah had zijn dekhuiden van zich afgeworpen en had deze verbijsterende ontdekking gedaan.”Belial!” brulde hij. “Asmodeus, Abaddon, Apollyon en Baal-zebub!”

“Heel aardig,” zei Jason bewonderend. “Je hebt werkelijk je duivelskennis goed bijgehouden. Noemde je ze alleen maar op — of riep je ze aan om hulp?”

“Stil, lasteraar! Ik ben beroofd!” Hij stond op en de wind die rond zijn bijna naakte lichaam floot gaf zijn huid al gauw een blauwige tint. “Ik ga dat slechte wezen zoeken dat dit heeft gedaan en ik zal hem dwingen mijn eigendommen terug te geven.”

Mikah draaide zich om, maar Jason rekte zich uit en pakte zijn enkel in een worstelgreep. Hij draaide hem om en smakte de man met een klap op de grond. Hij was verdoofd door de val en Jason trok de huiden weer over de broodmagere gestalte.

“We zijn quitte,” zei Jason. “Gisteravond redde jij mij het leven; nu net redde ik het jouwe. Je bent ongewapend en gewond — terwijl die ouwe man op die berg daar een lopende wapenopslagplaats is, en iemand die zulk soort pakken draagt zal je net zo makkelijk doden als hij zijn tanden uitpeutert. Dus hou je gemak en probeer moeilijkheden te vermijden. Er is een uitweg uit deze ellende — er is een uitweg uit elke ellende als je er maar naar zoekt — en die zal ik vinden. Om je de waarheid te zeggen, ik ga nu meteen een eindje wandelen en begin mijn onderzoek. Akkoord?”

Het enige antwoord was gekreun, want Mikah was weer bewusteloos en er sijpelde opnieuw bloed uit de wond aan zijn hoofd. Jason stond op, wikkelde de huiden om zich heen als bescherming tegen de wind en knoopte de losse einden aan elkaar. Toen schopte hij in het zand tot hij een gladde steen vond die zo in zijn vuist zou passen dat er nog net een stukje uitstak, en zo gewapend liep hij tussen de bewegende slapers door.

Toen hij terugkwam was Mikah weer bij bewustzijn en stond de zon een flink eind boven de horizon. De mensen waren nu allemaal wakker; een schurkende, krabbende bende van ongeveer dertig mannen, vrouwen en kinderen. Ze zagen er in hun vuile ruwe huiden allemaal hetzelfde uit en liepen doelloos rond of zaten lusteloos op de grond. Ze toonden geen enkele belangstelling voor de twee vreemdelingen. Jason gaf Mikah een geteerde kom en hurkte naast hem neer.

“Drink op. Het is water, het enige dat er hier te drinken schijnt. Ik heb geen voedsel gevonden.” Hij had nog steeds de steen in zijn hand en terwijl hij sprak wreef hij ermee in het zand; de punt was vochtig en rood en er kleefden een paar lange haren aan.

“Ik heb dit kamp eens goed bekeken en er is weinig meer te zien dan van hieruit zichtbaar is. Alleen deze groep sloebers met een paar in huiden gewikkelde bundels en sommige van hen hebben waterzakken bij zich. Ze hebben een eenvoudige regel van het recht van de sterkste, dus liet ik wat zien en nu kunnen we drinken. Daarna komt het eten.”

“Wat zijn het voor een mensen? Wat doen ze hier?” vroeg Mikah een beetje mummelend; hij had kennelijk nog last van de klap.

Jason keek naar zijn gekneusde hoofd en besloot het niet aan te raken. De wond had flink gebloed en het bloed was nu gestold. Als hij dat met het nogal twijfelachtige water ging wegwassen zou dat weinig uithalen en het zou een infectie aan hun andere problemen kunnen toevoegen.

“Slechts van een ding ben ik zeker,” zei Jason. “Het zijn slaven. Ik weet niet waarom ze hier zijn, wat ze doen of waar ze heengaan, maar hun toestand is volkomen duidelijk — onze trouwens ook. De Ouwe Snoodaard daar op de heuvel is de baas. De rest zijn slaven.”

“Slaven!” riep Mikah ontsteld uit toen het woord door de pijn in zijn hoofd tot hem doordrong. “Dat is verschrikkelijk. De slaven moeten worden bevrijd.”

“Geen beleringen alsjeblieft, en probeer reëel te zijn — ook al doet het pijn. Er zijn hier maar twee slaven die moetenworden bevrijd, jij en ik. Deze mensen schijnen zich aardig aan de status quo te hebben aangepast, en ik zie geen reden dat te veranderen. Ik begin niet aan een bevrijdingsactie voor ik duidelijk kan zien hoe ik uit deze troep moet raken en waarschijnlijk zelfs dan nog niet. Deze planeet draait al lange tijd zonder mij en zal waarschijnlijk wel blijven draaien als ik eenmaal weg ben.”

“Lafaard! Je moet voor de Waarheid vechten en de Waarheid zal je vrijmaken.”

“Ik hoor die hoofdletters weer,” kreunde Jason. “Het enige dat mij op het ogenblik vrij kan maken is mij. Wat weliswaar slecht taalgebruik is, maar niettemin waar. De toestand hier is moeilijk, maar niet onoverkomelijk, dus luister en leer. De baas — hij heet Ch’aka — schijnt op jacht te zijn of zoiets. Hij is niet ver weg en zal wel gauw terugkomen, dus zal ik proberen je de hele situatie snel uit te leggen. Ik dacht dat ik de taal herkende en ik had gelijk. Het is een verbasterde vorm van Esperanto, de taal die op alle Teridowerelden wordt gesproken. Deze veranderde taal, plus het feit dat deze mensen maar één treedje boven de Stenen Tijdperk cultuur leven, toont duidelijk aan dat ze van alle contact met de rest van het heelal zijn afgesneden, hoewel ik hoop dat dat niet zo is. Deze mensen hebben een heleboel klanken samengetrokken, hebben er een paar verloren en ze hebben zelfs een keelstop ingevoerd — iets dat geen enkele taal nodig heeft; maar met een beetje moeite kan je eruit opmaken wat ze bedoelen.”

“Ik spreek geen Esperanto.”

“Dan moet je het leren. Het is makkelijk genoeg, zelfs in deze rommelige vorm. Hou nou je mond en luister. Deze wezens worden als slaaf geboren en opgevoed en dat is alles wat ze weten. Er is wat onderling geharrewar waarbij de sterkere het werk op de zwakkere afschuiven als Ch’aka niet kijkt, maar die situatie heb ik uitstekend in de hand. Onze grootste moeilijkheid is Ch’aka en we moeten heel wat meer te weten zien te komen voor we aan hem kunnen beginnen. Hij is baas, vader, verzorger en noodlot voor deze meute en hij schijnt zijn werk te kennen. Dusprobeer een tijdje een goede slaaf te zijn.”

“Slaaf! Ik?” Mikah kromde zijn rug en probeerde te gaan zitten. Jason duwde hem weer op de grond — harder dan nodig was.