Выбрать главу

“Ja jij — en ik ook. Dat is de enige manier waarop we in deze gemeenschap in leven kunnen blijven. Doe wat iedereen doet, gehoorzaam aan bevelen en dan heb je een goede kans in leven te blijven tot we een uitweg uit deze troep hebben gevonden.”

Mikahs anwoord ging verloren in een gebrul van de duinen toen Ch’aka terugkwam. De slaven kwamen snel overeind, grepen hun bundels en vormden een enkele rij met grote tussenruimten. Jason hielp Mikah opstaan en repen huid om zijn voeten wikkelen, daarna hield hij hem overeind terwijl ze naar hun plaats in de opstelling strompelden. Toen ze allemaal op hun plaats stonden, gaf Ch’aka de dichtstbijzijnde slaaf een schop en begonnen ze langzaam voorwaarts te lopen waarbij ze zorgvuldig naar de grond keken. Jason had er geen idee van wat dit betekende, maar zolang Mikah en hij niet werden lastiggevallen, hinderde dat niet: hij had zijn handen al vol om de gewonde man overeind te houden. Op een of andere manier wist Mikhah genoeg kracht te verzamelen om het uit te houden.

Een van de slaven wees omlaag en gaf een schreeuw en de rij stond stil. Hij was zover bij Jason vandaan dat hij de reden voor de opwinding niet kon ontdekken, maar de man boog zich voorover en groef een gat met een korte puntige stok. In een paar seconden groef hij iets ronds op dat iets kleiner was dan zijn hand. Hij hield het boven zijn hoofd en bracht het ding hardlopend naar Ch’aka. De slavendrijver nam het aan en beet er een stuk af en toen de man die het had gevonden zich omdraaide gaf hij hem een flinke schop. De rij liep verder.

Er werden nog twee van die geheimzinnige voorwerpen gevonden, die Ch’aka allebei opat. Pas toen zijn eerste honger was gestild deed hij een poging de goede verzorger te zijn. Toen het volgende werd gevonden riep hij een slaaf bij zich en gooide het ding in een grof gevlochten mand die deslaaf op zijn rug droeg. Daarna liep de slaaf met de mand vlak voor Ch’aka, die nauwkeurig oplette dat alle dingen die werden opgegraven in de mand terechtkwamen. Jason vroeg zich af wat het was — en een boos gerommel in zijn maag herinnerde hem eraan dat het eetbaar was.

De slaaf die naast Jason in de rij liep schreeuwde en wees naar het zand. Toen ze stilstonden liet Jason Mikah in een zittende houding zakken en hij keek met belangstelling toe toen de slaaf de grond aanviel met zijn stok en om een klein groen sprietje heenkrabde dat uit het woestijnzand omhoogstak. Hij woelde een rimpelig grijs ding bloot, een wortel of een knol, waar de groene blaadjes uitgroeiden. Jason vond dat het er net zo eetbaar uitzag als een stuk steen, maar de slaaf kennelijk niet. Hij kwijlde hevig en had zelfs de stoutmoedigheid aan de wortel te ruiken. Ch’aka brulde van woede en toen de slaaf de wortel bij de andere in de mand gooide kreeg hij zo’n harde schop dat hij hinkend naar zijn plaats in de rij terugliep.

Vlak daarna liet Ch’aka hen stoppen en de armoedige slaven hurkten om hem heen terwijl hij in de mand wroette. Een voor een riep hij ze bij zich en gaf hij ze een of meer van de wortels volgens een eigen verdienstenstelsel. De mand was bijna leeg toen hij met zijn knuppel naar Jason wees.

K’e nam h’vas vi?” vroeg hij.

Mia namo estas Jason, mia amiko estas Mikah.

Jason had in gewoon Esperanto geantwoord, dat Ch’aka goed scheen te begrijpen, want hij gromde en groef door de inhoud van de mand. Zijn gemaskerde gezicht staarde hen aan en Jason voelde de priemende blik van de onzichtbare, loerende ogen. De knuppel wees weer. “Waar kom je vandaan? Dat jouw schip dat brandt, zinkt?”

“Dat was ons schip. Wij komen hier ver vandaan.”

“Van andere kant van oceaan?” Dit was kennelijk de grootste afstand die de slavendrijver zich kon voorstellen.

“Van de andere kant van de oceaan, inderdaad.” Jason was niet in de stemming om een lezing over sterrenkunde tegeven. “Wanneer eten we?”

“Jij rijk man in jouw land, heb een schip, heb schoenen. Nou heb ik jouw schoenen. Jij hier slaaf. Mijn slaaf. Jullie alletwee mijn slaaf.”

“Ik ben je slaaf, ik ben je slaaf,” zei Jason berustend. “Maar zelfs slaven moeten eten. Waar is het voedsel?”

Ch’aka wroette in de mand tot hij een kleine verschrompelde wortel vond die hij doormidden brak en voor Jason op het zand gooide.

“Werk hard, krijg je meer.”

Jason pakte de stukken op en veegde het vuil er zoveel mogelijk af. Hij gaf Mikah een stuk en nam voorzichtig een hap van het andere: het knarste van het zand en smaakte een beetje naar ranzige was. Het was een heel karwei het walgelijke ding op te eten, maar hij deed het toch. Zonder twijfel was het voedsel, hoe ongezond ook en hij zou er genoegen mee moeten nemen tot er iets beters kwam.

“Waar praatte je over?” vroeg Mikah terwijl hij zijn eigen portie tussen zijn tanden vermaalde.

“We wisselden alleen maar leugens uit. Hij denkt dat wij zijn slaven zijn en ik gaf dat toe. Maar dat is maar tijdelijk,” voegde Jason eraan toe toen Mikah rood van woede werd en overeind probeerde te komen. Jason trok hem weer omlaag. “Dit is een vreemde planeet, jij bent gewond, we hebben geen eten en drinken en geen benul hoe we op deze planeet in leven kunnen blijven. Het enige wat we kunnen doen om in leven te blijven is doen wat Ouwe Lelijkerd daar zegt. Als hij ons slaven wil noemen, goed — dan zijn we slaven.”

“Beter dood dan slaaf!”

“Wil je nou eens ophouden met die onzin? Beter als slaaf te leven en te weten zien te komen hoe we vrij moeten komen. Op die manier ben je uiteindelijk levend vrij in plaats van dood vrij, een aanmerkelijk aantrekkelijker toestand. Hou nou je mond en eet. We kunnen niets doen tot je ontslagen bent als lopend patiënt.”

De rest van de dag ploegde de rij wandelaars door het zand en Jason hielp niet alleen Mikah, maar vond ook nogtwee van de krenoj, de eetbare wortels. Voor het vallen van de avond stopten ze en ze vielen dankbaar óp het zand neer. Toen het voedsel werd verdeeld kregen ze een iets grotere portie, misschien als bewijs van Jasons aandacht voor het werk. De mannen waren alletwee uitgeput en vielen zodra het donker was in slaap.

De volgende morgen werd voor het eerst de wandelroutine onderbroken. Het zoeken naar voedsel liep altijd evenwijdig met de onzichtbare zee, en een slaaf liep op de duinenrij die het water uit het gezicht verborg. Hij moest iets belangwekkends hebben gezien, want hij sprong van het duin en zwaaide wild met zijn armen. Ch’aka rende moeizaam naar de duinen, praatte met de uitkijk en schopte toen de man uit zijn nabijheid.

Jason keek met toenemende belangstelling hoe hij het grote pak dat op zijn rug hing uitrolde en een doeltreffend uitziende kruisboog onthulde die gespannen werd door een ingebouwde slinger rond te draaien. Dit ingewikkelde en dodelijke werktuig leek helemaal niet op zijn plaats in de primitieve slavengemeenschap en Jason wilde dat hij het apparaat eens wat beter kon bekijken. Ch’aka viste een pijl uit een ander pak en legde hem op de boog. De slaven zaten zwijgend op het zand terwijl hun meester langs de voet van de duinen beende. Toen kroop hij stilletjes op zijn buik omhoog en verdween uit het gezicht. Een paar minuten later klonk er een schreeuw van pijn vanachter de duinen en alle slaven sprongen op en renden erheen om te kijken. Jason liet Mikah liggen waar hij lag en liep tussen de eerste rij toeschouwers die over de heuvels het strand oprenden.

Ze stonden op de gebruikelijke afstand stil en schreeuwden complimenten over de kwaliteit van het schot en wat een machtige jager Ch’aka was. Jason moest toegeven dat die beweringen wel een kern van waarheid bevatten. Bij de waterrand lag een grote, wollige amfibie; het geveerde eind van de kruisboogpijl stak uit zijn dikke nek en een dun stroompje bloed liep omlaag en vermengde zich met de brekende golven.

“Vlees! Vandaag vlees!”

“Ch’aka doodt de rosmaro! Ch’aka is geweldig!”

“Heil Ch’aka, de grote weldoener!” schreeuwde Jason omerin te komen. “Wanneer eten we?”