Выбрать главу

De meester negeerde zijn slaven en liet zich zwaar op een duin neervallen tot hij na de sluiptocht zijn adem terughad. Nadat hij de kruisboog weer had gespannen liep hij naar het beest toe, sneed met zijn mes de pijl uit en legde hem nog druipend van het bloed op de boog. “Haal hout voor vuur,” beval hij. “Jij, Opisweni, jij gebruikt het mes.”

Ch’aka schuifelde achteruit, ging op een heuveltje zitten en richtte de kruisboog op de slaaf die de buit naderde. Ch’aka had zijn mes in het dier laten zitten en Opisweni trok het los en begon het dier methodisch te villen en te slachten. Hij werkte voortdurend met zijn rug naar Ch’aka en de gerichte boog toe.

“Goed van vertrouwen, onze slavendrijver,” zei Jason in zichzelf terwijl hij zich bij de anderen voegde die de kust afzochten naar drijfhout. Ch’aka had de wapens, maar hij was ook voortdurend bang dat hij zou worden vermoord. Als Opisweni probeerde het mes voor iets anders dan voor het bedoelde karwei te gebruiken, zou hij de pijl in zijn achterhoofd krijgen. Zeer doeltreffend.

Ze vonden genoeg drijfhout voor een redelijk vuur, en toen Jason terugkwam met zijn bijdrage was de rosmaro in grote stukken gehakt. Ch’aka schopte zijn slaven bij de houthoop vandaan en haalde een klein apparaatje uit een van zijn zakken. Belangstellend drong Jason zich zover hij durfde naar voren in de kring toekijkers. Hoewel hij nooit eerder een vuurslag had gezien, was de werking hem duidelijk. Een geveerde arm sloeg een stukje steen tegen een stuk staal, er vlogen vonken uit die in een kom met spaanders werden opgevangen, waar Ch’aka tegen blies tot ze vlam vatten.

Waar kwamen het vuurslag en de kruisboog vandaan? Ze waren bewijzen van een hoger cultuurniveau dan dat van deze slavenhoudende nomaden. Dit was het eerste bewijsstuk dat Jason had gezien dat aangaf dat er aan het culturele leven van deze planeet meer vast kon zitten dan ze na hun landing hadden gezien. Later, toen de anderen zich zat aten aan het geschroeide vlees, trok hij Mikah terzijde en wees hem daarop.

“Er is nog hoop. Deze ongeletterde sloebers hebben in geen geval die kruisboog en dat vuurslag gemaakt. We moeten uitvissen waar ze vandaan komen en zelf proberen daarheen te komen. Ik heb naar de pijl gekeken toen Ch’aka die eruit trok en ik zweer dat die van staal was.”

“Heeft dat betekenis?” vroeg Mikah verbaasd. “Het betekent een industriegemeenschap en mogelijk interstellair contact.”

“Dan moeten we Ch’aka vragen waar hij ze vandaan heeft en onmiddellijk weggaan. Er zullen wel autoriteiten zijn, we treden met hen in verbinding, leggen de toestand uit en krijgen vervoer naar Cassylia. Ik zal je niet weer onder arrest stellen tot dan.”

“Zeer welwillend van je!” zei Jason terwijl hij één wenkbrauw optrok. Mikah was volkomen onmogelijk en Jason tastte zijn morele bewapening af om te zien of er zwakke plekken in zaten.

“Zal je je niet schuldig voelen als je me terug brengt om te worden gedood? We zitten toch samen in de narigheid — en ik heb je het leven gered.”

“Het zal me pijn doen Jason. Ik zie dat je wel slecht bent, maar toch niet door en door verdorven en met de juiste opvoeding zou je geschikt kunnen worden gemaakt voor een nuttige plaats in de gemeenschap. Maar ik kan niet toestaan dat mijn persoonlijke leed de gebeurtenissen wijzigt; jij vergeet dat je een misdaad hebt gepleegd en daarvoor moet boeten.”

Ch’aka boerde luidruchtig in zijn schelp en brulde tegen zijn slaven.

“Genoeg gegeten varkens! Jullie worden dik. Verpak het vlees en neem het mee — we hebben nog licht genoeg om krenoj te zoeken. Vort!”

De rij vormde zich weer en bewoog zich langzaam door dewoestijn. Er werden meer eetbare wortels gevonden en een keer stopten ze even bij een bron die uit het zand opborrelde om de waterzakken te vullen. De zon zakte naar de horizon en het kleine beetje warmte dat hij gaf werd opgeslorpt door een wolkenbank. Jason keek om zich heen en huiverde; toen zag hij de rij bewegende stipjes op de horizon. Hij stootte Mikah aan die nog steeds op hem steunde.

“Ziet ernaar uit dat we gezelschap krijgen. Ik vraag me af waar zij in het programma passen.”

Mikahs aandacht was verslapt door de pijn en hij schonk er geen aandacht aan; verrassend genoeg deden de andere slaven dat ook niet en Ch’aka evenmin. De stipjes werden groter en veranderden ook in een rij wandelaars. Ze ploegden voort terwijl ze langzaam het zand onderzochten en ze werden gevolgd door de eenzame gestalte van hun meester. De twee rijen naderden elkaar langzaam evenwijdig aan de kust.

Vlakbij de duinen was een ruwe hoop stenen en Ch’aka’s slavenrij stond stil zodra ze die bereikten en ze vielen met een vergenoegd gegrom op het zand neer. De steenhoop was kennelijk een grensmarkering, en Ch’aka liep erheen en zette zijn voet op een van de stenen; hij bleef daar staan kijken terwijl de andere slavenrij dichterbij kwam. Die stopten ook bij de steenhoop en ze gingen op de grond zitten. De groepen staarden elkaar dof en zonder enige belangstelling aan, en alleen de meesters gaven enig teken van leven. De andere meester bleef tien passen voor Ch’aka staan en zwaaide een boos uitziende hamer boven zijn hoofd.

“De pest aan je Ch’aka!” brulde hij.

“De pest aan jou Fasimba!” dreunde het antwoord terug. De woordenwisseling was even formeel als een pas de deux, en ongeveer even oorlogszuchtig. De twee mannen zwaaiden met hun wapens en schreeuwden een paar beledigingen, toen gingen ze rustig zitten praten. Fasimba was in dezelfde afzichtelijke en angstaanjagende uitrusting gekleed als Ch’aka, hij verschilde slechts in kleinigheden. Fasimba’s hoofd was niet onder een schelp verborgen maar in de schedel van een van de rosmaroj, die met een paar extra tanden en horens was versierd. De verschillen tussen de twee mannen waren maar klein en voornamelijk een zaak van versiering of variatie in de snit van de wapens. Zij waren kennelijk slavenhouders en dus eikaars gelijken.

“Heb vandaag een rosmaro geschoten, tweede keer in tien dagen,” zei Ch’aka.

“Jij hebt een goed stuk kust. Heleboel rosmaroj. Waar zijn de twee slaven die je me schuldig bent?”

“Ik ben jou twee slaven schuldig?”

“Jij bent mij twee slaven schuldig. Doe niet net of je stom bent. Ik heb de ijzeren pijlen voor je gehaald bij de d’zertanoj. De ene slaaf waarmee je betaalde is doodgegaan. Jij bent me de andere nog steeds schuldig.”

“Ik heb twee slaven voor je. Ik heb twee slaven uit de oceaan gevist.”

“Jij hebt een goed stuk kust.”

Ch’aka liep de rij langs tot hij bij de brutale kwam die hij de dag daarvoor bijna kreupel had geschopt. Hij trok hem omhoog en schopte hem naar de andere groep.

“Hier is een goeie,” zei hij en hij leverde de goederen met een laatste schop af.

“Ziet er mager uit. Niet zo erg goed.”

“Nee, allemaal spieren. Werkt hard. Eet niet veel.”

“Je bent een leugenaar.”

“Pest aan je Fasimba!”

“Pest aan je Ch’aka! Waar is de andere?”

“Heb een goeie. Vreemdeling uit de oceaan. Hij kan je leuke verhalen vertellen en hard werken.”

Jason draaide zich nog net op tijd om om de volle kracht van de schop te ontwijken, maar hij was nog krachtig genoeg om hem languit op de grond te smijten. Voor hij kon opstaan had Ch’aka Mikah Samon bij de arm gegrepen en sleurde hij hem over de onzichtbare lijn naar de andere groep slaven. Fasimba beende op hem af om hem te bekijken en hij porde hem met een puntige teen in zijn zij. “Ziet er niet goed uit. Groot gat in zijn hoofd.”

“Werkt hard,” zei Ch’aka. “Gat bijna dicht. Erg sterk.”

“Geef je me een nieuwe als hij doodgaat?” vroeg Fasimbaweifelend.

“Ik geef je er een. Pest aan je Fasimba!”

“Pest aan jou Ch’aka!”