Выбрать главу

Elaida’s blik viel verbitterd op de kapotte vis. Ze stond op en schreed naar een venster, waarbij ze haar rug naar Alviarin hield. Het paleis in aanbouw nam de bittere smaak weg. Ook het strookje papier in haar hand hielp.

Ze keek glimlachend op haar toekomstige paleis neer. ‘Driehonderd opstandelingen, ja. Maar je zou Tarna’s verslag eens goed moeten nalezen. Minstens honderd staan al op instorten.’ Tot op zekere hoogte vertrouwde ze Tarna, een Rode zuster die in haar hoofd geen onzin toeliet. Ze had geschreven dat een schaduw de opstandelingen al deed opschrikken. Stille en wanhopige schapen op zoek naar een herder, had ze gezegd. Ze was natuurlijk een wilder, maar desondanks verstandig. Tarna zou weldra terug zijn en een vollediger verslag kunnen geven. Niet dat zoiets nodig was. Elaida’s plannen voor de opstandelingen waren al in werking gezet. Maar dat was haar geheim.

‘Tarna is er altijd zeker van geweest dat zij mensen kon laten doen wat ze duidelijk niet van plan waren te doen.’ Werd dat met enige nadruk gezegd, was de toon veelzeggend? Elaida besloot het te negeren. Ze moest te veel van Alviarin negeren, maar er zou een dag komen... Heel gauw.

‘Wat hun leger betreft, dochter, zegt ze dat het op z’n hoogst twee- of drieduizend man telt. Als ze er meer hadden zou ze die zeker te zien hebben gekregen, om ons te overdonderen.’ Volgens Elaida overdreven faktoors altijd om hun inlichtingen waardevoller te maken. Alleen zusters kon je volledig vertrouwen. Rode zusters in elk geval. Sommigen. ‘Maar het kan me niet schelen of ze er twintigduizend hebben, vijftigduizend of honderdduizend. Heb je ook maar enig idee waarom?’ Ze keerde zich om en Alviarins gezicht was volkomen glad en beheerst, een masker over blinde onwetendheid. ‘Je schijnt vlot overweg te kunnen met alle kanten van de wet van de Toren. Welke straf staat de opstandelingen te wachten?’

‘De leidsters worden gesust,’ zei Alviarin langzaam. Ze fronste licht en haar rok bewoog iets door het verplaatsten van haar voeten. Goed. Zelfs een Aanvaarde wist dit en ze begreep niet waarom Elaida dit vroeg. ‘Het merendeel van de overigen wacht hetzelfde.’

‘Misschien.’ De leidsters zouden er wellicht aan ontkomen; de meesten, als ze zich behoorlijk onderwierpen. Volgens de wet was de minste straf een tuchtiging in de Grote Zaal in aanwezigheid van alle zusters, gevolgd door een openbare boetedoening van minstens een jaar en een dag. Maar uit niets viel op te maken dat die straf meteen volledig voldaan moest worden. Een maandje nu, een maand later en over tien jaar zouden ze nog steeds hun misdaden goed moeten maken, voor elke tegenstandster een eeuwige herinnering aan de gevolgen. Sommigen zouden natuurlijk worden gesust. Sheriam, enkele anderen, de meer vooraanstaande zogenaamde Gezetenen. Net voldoende om te zorgen dat de rest er terdege voor zou waken haar ooit nog een voet dwars te zetten, maar niet genoeg om de Toren te verzwakken. De Witte Toren diende heel te zijn, en sterk. Sterk en stevig in haar greep.

‘Er is slechts een van hun misdaden die sussen vereist.’ Alviarin opende haar mond. Er waren in het verre verleden opstanden geweest, die zo diep in de Kronieken lagen begraven dat slechts enkele zusters ervan wisten. De Kronieken verzwegen ze en de lijsten van gesusten en terdoodveroordeelden waren een onderdeel van de archieven waartoe alleen de Amyrlin, de Hoedster en de Gezetenen inzage hadden, afgezien van de paar bewaarsters die ze beheerden. Elaida gaf Alviarin niet de kans iets te zeggen, iedere vrouw die valselijk beweert de Amyrlin Zetel te zijn, móét gesust worden. Als ze meenden enige kans van slagen te hebben, zou Sheriam hun Amyrlin zijn geweest, of Lelaine, of Carlinya, of een van die anderen.’ Tarna had doorgegeven dat Romanda Cassin uit haar afzondering gekomen was. Romanda zou de stola zeker hebben gegrepen als ze ook maar een tiende van een kansje had bespeurd, in plaats daarvan hebben ze ergens een Aanvaarde vandaan geplukt.’

Elaida schudde in wrange verbazing haar hoofd. Ze kon de wet over de uitverkiezing van een Amyrlin Zetel woordelijk aanhalen; ze had er per slot van rekening zelf goed gebruik van gemaakt. Nergens werd vereist dat de vrouw een volwaardige zuster diende te zijn. Het was zo overduidelijk dat het zo móést zijn, dat de bedenksters van de wet het nooit hadden vastgelegd. De opstandelingen hadden zich door dat maasje gewurmd. ‘Ze weten dat hun zaak hopeloos is, Alviarin. Ze zijn van plan als pauwen rond te stappen, proberen iets van bescherming tegen een straf op te graven en offeren tot slot dit meisje op.’ Wat jammer was. Dat meisje van Alveren leverde een tweede greep op Altor op en wanneer ze haar volle sterkte in de Ene Kracht had verkregen, zou ze een van de sterkste geleidsters van de laatste duizend jaar zijn. Heel jammer.

‘Garet Brin en een leger lijken me amper pralende pauwen. Het duurt vijf tot zes maanden voor hun leger Tar Valon bereikt. In die tijd kan hoofdkapitein Chubain de Torenwacht versterken en...’

‘Hun leger...’ spotte Elaida. Alviarin was echt een dwaas. Ondanks al haar koelheid was ze zo bang als een haas. Hierna zou ze wel gaan bazelen over die onzin van dat Sanche-mens dat de Verzakers vrij waren. Natuurlijk kende ze Elaida’s geheim niet, niettemin... ‘Boeren met pieken, slagers met bogen en snijders te paard! En bij elke stap denken ze aan de Glanzende Muren die zelfs Artur Haviksvleugel buiten hielden.’ Nee, geen bange haas, een wezel. Maar vroeg of laat zou dit wezeltje bont opleveren voor Elaida’s mantel. Het Licht mocht geven dat het snel gebeurde. ‘Met elke stap zullen ze een man kwijtraken, zo niet tien man. Het zou me niet verbazen als onze opstandelingen hier opdoemen met weinig meer dan hun zwaardhanden.’ Te veel mensen wisten van de breuk in de Toren. Maar wanneer de opstand eenmaal was neergeslagen, kon het natuurlijk zo worden herschreven dat het leek of dit alles een listige zet was geweest, wellicht om die jonge Altor in handen te krijgen. Het zou jaren en vele geslachten kosten voor zoiets uit de herinnering verdween. Iedere opstandeling, tot en met de allerlaatste, zou er op blote knieën voor boeten.

Elaida balde haar vuisten alsof ze alle opstandelingen bij de strot had. Of Alviarin. ‘Ik ben van plan ze te breken, dochter. Ze zullen als een rotte meloen openbarsten.’ Haar geheim zou daarvoor zorgen, al had heer Brin nog zoveel boeren en wevers aan zijn jaspanden hangen, maar de ander mocht denken wat ze wilde. Opeens werd ze overvallen door een Voorspelling, voelde ze de zekerheid over zich komen, even duidelijk alsof de zaken voor haar werden uitgespreid. Met zo’n grote zekerheid zou ze vrijwillig geblinddoekt van een klif zijn afgestapt. ‘De Witte Toren zal weer heel zijn, afgezien van de delen die worden uitgeworpen en veracht. Heel en sterker dan ooit. Rhand Altor zal voor de Amyrlin Zetel staan en haar boosheid kennen. De Zwarte Toren zal worden verscheurd door bloed en vuur, en zusters zullen over zijn gebieden wandelen. Dit Voorspel ik.’

Zoals gewoonlijk liet de Voorspelling haar bevend en snakkend naar adem achter. Ze dwong zich stil rechtop te blijven staan en langzaam te ademen. Niemand mocht ooit haar zwakte bespeuren. Maar Alviarin... Haar ogen waren wijd opengesperd en haar lippen weken vaneen alsof ze haar woorden was vergeten. Een vel gleed van de stapel in haar handen en viel bijna voor ze het kon tegenhouden. Dat deed haar weer tot zichzelf komen. In een oogwenk herwon ze haar plechtige masker en toonde de volmaakte kalmte van een Aes Sedai, maar ze was zeker tot in het merg van haar botten geschokt. O, heel goed. Ze mocht die onbetwijfelde zekerheid van Elaida’s overwinning slikken, er op kauwen en er haar tanden op breken.

Elaida haalde diep adem en zette zich weer aan haar schrijftafel. Ze legde het gebroken ivoren visje opzij, zodat het uit haar ogen was. Het werd tijd haar overwinning te bezegelen. ‘Er moet nog werk worden gedaan vandaag, dochter. Het eerste bericht is voor vrouwe Caraline Damodred...’

Elaida ontvouwde haar plannen, ging door op wat Alviarin al wist, en onthulde iets van wat de Hoedster niet wist, omdat een Amyrlin uiteindelijk moest werken door haar Hoedster, hoezeer ze de vrouw ook haatte. Het was heel plezierig Alviarin recht aan te kijken en haar zich te zien afvragen wat ze nog meer niet wist. Maar terwijl Elaida bevelen verstrekte, de wereld tussen de Arythische Oceaan en de Rug van de Wereld verdeelde en toewees, speelde in haar geest een vrolijk beeld van een jonge Altor, die als een gekooide beer naar haar onderweg was, om te leren hoe hij voor zijn eten diende te dansen.