Выбрать главу

‘Denk je dat ze ons heeft ingepakt?’ vroeg de oude rechercheur weifelend. ‘Of misschien beter… dat ze mij heeft ingepakt?’

‘Ik heb geen idee. Maar we moeten het niet uitsluiten.’

Van Opperdoes zuchtte diep en knikte uiteindelijk.

Jacob nam een slok van zijn thee, en liet zich in zijn stoel zakken.

Het was nog laat donker, maar heel voorzichtig begon de dag boven de Jordaan door de donkere wolken van de nacht heen te breken.

Peter van Opperdoes ging voor het raam staan en zag de eerste mensen kleumend bij de tramhalte wachten.

‘Laten we straks naar het Sint Jacob gaan. Met haar praten. Als ze er iets mee te maken heeft… dan weten we dat zo.’

‘Denk je dat ze zal bekennen? Ze had ook al niets gezegd over haar relatie met Bertje.’

Van Opperdoes draaide zich om.

‘Goed kunnen liegen is een stuk moeilijker dan goed je mond weten te houden…’

Een paar uur later liepen de twee naar de balie van het Sint Jacob, en vroegen naar Yvonne van Nierop. Een paar minuten later kwam ze naar beneden gelopen.

‘We zouden graag even een stukje met u wandelen,’ zei Peter van Opperdoes.

‘Wandelen?’

Ze wist niet goed wat daarvan te denken, maar knikte uiteindelijk toch, zij het aarzelend. Aan de overkant van de straat was het hek van Artis.

‘Zullen we daar langsgaan?’ wees Van Opperdoes.

‘Ja, ik vind het best.’

Van Opperdoes slenterde naar de overkant, met Yvonne naast zich, en daarnaast Jacob. Toch leek ze zich wel op haar gemak te voelen.

Jacob keek haar terloops aan, terwijl ze zo liepen.

‘Ik moet even bellen. Praten jullie maar verder,’ zei hij en liep weg.

Van Opperdoes en Yvonne liepen langs het hek van de dierentuin. Kleine kinderen renden rondjes om de grote beelden van de prehistorische monsters, die op het grasveld direct achter het hek stonden. Hoewel het koud en vroeg was, liepen er al veel kinderen rond.

‘Zeker een schoolreisje,’ constateerde Yvonne.

Ze bleef even staan en bekeek glimlachend de stoet kinderen die nu aan kwam rennen en die allemaal tegelijkertijd kraaiend van pret in de dinosaurussen wilden klimmen.

Zonder iets te zeggen bleven de oude rechercheur en Yvonne naast elkaar voor het hek staan kijken naar de springende en schreeuwende kinderen. Leraren gingen op een bankje zitten, en begonnen broodjes uit witte papieren zakjes te eten.

‘Yvonne… heb jij iets met de dood van Bertje te maken?’

Met grote, verwijtende ogen draaide Yvonne zich naar de oude rechercheur.

‘Nee… natuurlijk niet! Denkt u dat?’

Van Opperdoes haalde diep adem en liet de lucht heel langzaam ontsnappen. ‘Wil je het eerlijk weten?’

‘Ja, graag… natuurlijk wil ik dat! Bovendien… je moet toch altijd eerlijk zijn?’

‘Je kunt ook eerlijk zijn en niets zeggen…’ glimlachte Van Opperdoes.

Er verschenen twee grote rode vlekken op haar wangen op het moment dat ze zich realiseerde wat de rechercheur bedoelde.

‘Dat is waar…’

‘Ik zal je zeggen wat ik denk, Yvonne. Ik denk dat je er niets mee te maken hebt. Maar helaas denkt een officier van justitie niet zo. Die ziet dat we met jou gesproken hebben en die gaat ons vragen waarom jij niet verder bent verhoord. En dan kan ik niet aankomen met “ik denk dat ze er niets mee te maken heeft”. Snap je dat?’

Ze knikte.

‘Dus nu moet ik bewijzen dat ik Bert niet heb vermoord? Werkt dat zo?’ Ze haalde vertwijfeld haar schouders op. ‘Hoe moet ik dat nou doen?’

Van Opperdoes legde zijn hand op haar schouder. Achter haar zag hij Jacob staan, die klaar was met telefoneren.

Jacob maakte een korte handbeweging, waarmee hij aangaf dat hij wel even wegbleef.

‘Je hoeft niets te bewijzen. Wij moeten alles bewijzen. Ook jouw onschuld. Waar we mee moeten beginnen, is… weet jij waar je op twaalf november was?’

‘Wat is er met twaalf november?’ fronste ze.

‘Dat is de dag dat Bertje werd vermoord. Als je weet waar je toen was… en misschien met wie… dat scheelt al heel veel.’

Ze haalde haar schouders op. ‘Als dat zo is… dan zijn we misschien gauw klaar. Op twaalf november was ik met vier meiden een lang weekend weg. Mijn vriendin ging trouwen, en wij zaten in een huisje in Duitsland, herinneringen ophalen en naar een beauty farm en zo. We zijn de hele tijd met z’n vieren geweest… en ik weet zeker dat het personeel zich ons ook nog wel zal herinneren… Moet u foto’s hebben? De namen van mijn vriendinnen?’

‘Als het nodig is, laten we dat wel weten.’

Een warme glimlach kwam op het gezicht van de oude rechercheur.

‘Je weet niet half hoe opgelucht ik me nu voel.’

Ze keek hem dankbaar aan. ‘Anders ik wel…’

Van Opperdoes nam haar mee, richting het Sint Jacob.

‘Van ons zal je geen last meer hebben.’

Hij hield even in.

‘Ik wil je nog wel vragen iets voor me te doen. Morgen of zo, is dat goed?’

‘Natuurlijk.’

Ze gaf Van Opperdoes een hand en groette Jacob, voordat ze de Plantage Middenlaan overstak, terug naar het verzorgingstehuis.

‘Je ziet er opgelucht uit,’ constateerde Jacob.

‘Ze heeft een heel mooi… en perfect sluitend… alibi.’

‘Dat is mooi,’ vond Jacob.

‘Dus…’ ging Van Opperdoes verder, ‘… gaan we iets anders doen. Bel Gilbert Lausberg op, en…’

Jacob keek glimlachend naar de grond.

‘Wat valt er te lachen?’ wilde Van Opperdoes weten.

‘Ik heb Lausberg zojuist gebeld. Hij is over een halfuur op het bureau.’

De oude rechercheur keek zijn jonge vriend met een blik van bewondering aan.

Jacob haalde zijn schouders op.

‘Ik lag vannacht ook wakker,weet je nog? Het is de enige logische optie… toch?’

Van Opperdoes boog zijn hoofd wat naar voren.

‘Kom, Jacob… we gaan een moord oplossen.’

Hoofdstuk 21

Gilbert Lausberg zat nerveus in de verhoorkamer.

‘Ik snap niet helemaal wat ik hier kom doen. U zei dat het dringend was. Ik vind het een beetje vervelend om naar het bureau gesommeerd te worden, want ik ben een druk man. Wat denkt u dat het kost als ik er zomaar een paar uur tussenuit knijp?’

‘Een moord is voor ons inderdaad erg dringend.’

‘Moord? Maar… het gaat toch om het pasje dat is geskimd?’

Van Opperdoes veegde met zijn hand over het tafelblad, alsof hij die gedachte rigoureus van tafel schoof.

‘Met het pasje heeft het weinig te maken, meneer Lausberg.’

‘Maar wel met moord?’ vroeg Lausberg met toegeknepen ogen. Hij schoof iets achteruit in zijn stoel.

‘Daar heeft het zeer zeker mee te maken.’

‘Op welke manier dan?’

Jacob legde zijn armen op tafel.

‘Meneer Lausberg, heeft u een vriendin die in de buurt van het Haarlemmerplein woont? Misschien… ik doe even een wilde gok… op de Brouwersgracht?’

Lausberg verschoot van kleur, maar probeerde krampachtig zijn schrik te verbergen.

‘Ik vind dat een behoorlijk onbehoorlijke vraag en ik ben niet van plan om daar antwoord op te geven.’

Jacob glimlachte. ‘Behoorlijk onbehoorlijk?’

Nu werd Lausberg kwaad, of in ieder geval deed hij alsof, om zijn schrik beter te kunnen verbergen.

‘U weet heel goed wat ik bedoel. Zoiets vraag je niet. Ik vind dat niet kunnen. Onbehoorlijk, ja. Ongehoord, eigenlijk.’

Van Opperdoes keek hem kalm aan.

‘Ik ga er gezien uw reactie maar van uit dat het antwoord “ja” is. Waar woont uw vriendin precies?’