Выбрать главу

‘Geen autogordel om.’

Van Opperdoes reageerde niet. Met een frons op zijn voorhoofd liep hij om de auto heen.

‘Geef me eens een handschoen?’

Jacob reikte over het dak een blauwe latex handschoen aan.

Van Opperdoes frommelde de handschoen om zijn hand en trok de deur open.

Jacob keek verbaasd. ‘Wat doe je nou?’

De oude rechercheur boog zich voorover in de auto. Hij keek ingespannen en met ingehouden adem naar het half vergane gezicht van de man achter het stuur. Langzaam trok Van Opperdoes zich terug uit de auto en kwam omhoog.

Jacob zag de mengeling van afgrijzen en verbazing op het gezicht van zijn collega. ‘Wat is er?’

Van Opperdoes slikte. ‘Ik ken hem…’

Hoofdstuk 4

Hugo Pastoor en Ton van Maan, de twee technisch rechercheurs, stonden in hun witte pakken hoofdschuddend naast de nog nadruipende auto.

‘Hoe kun je dat nou zeggen? Kijk hoe hij erbij zit. Zijn eigen moeder herkent hem niet eens.’

Peter van Opperdoes wees. ‘Kijk eens naar zijn hand.’

Hugo keek. ‘Nou en? Hij is niet de enige die drie punten op zijn hand heeft getatoeëerd. Geloof, hoop en liefde. Of “fuck de politie”. Als stoer teken, alsof ze in de gevangenis hebben gezeten.’

Van Opperdoes knikte. ‘Kijk nog eens goed. Hoeveel ken jij er die er een rondje omheen hebben gezet?’

Hugo fronste en boog voorover, de auto in. Daar zag hij inderdaad, vaag, een cirkel om de drie puntjes heen.

‘Je hebt gelijk. Zo lijkt het wel een gezichtje, een smiley.’

Van Opperdoes knikte.

‘Een paar jaar geleden, op de Warmoesstraat, kwam hij me dat trots laten zien. Het betekende eerst “fuck de politie”, maar dat wilde hij niet meer.’

Ze stonden met z’n vieren binnen de afzetting. De inspecteur die zich de leider Plaats Delict noemde en Jacob eerst had willen tegenhouden, stond nu bij de ingang van het hek alle andere belangstellenden te weren.

Jacob keek op vanaf de andere kant van de auto.

‘Had hij zijn leven gebeterd, dat hij de politie niet meer wilde opfokken?’

Van Opperdoes glimlachte bij de herinnering.

‘Zoiets, ja… maar het duurde niet lang.’

Hugo Pastoor keek bedenkelijk.

‘Maar hoe zeker weet je dat hij het is? Hij heeft nogal een tijdje in het water gelegen, zo te zien. Ik bedoel, kijk naar zijn hoofd…’

Van Opperdoes krabde in zijn gezicht.

‘Tja, water is niet vriendelijk voor een mens. Tenminste, niet als je er te lang in ligt. En er zijn misschien meer mensen met een gezichtje op hun hand. Daar wil ik dus niet voor honderd procent van uitgaan.’

‘Maar je herkent hem wel?’

‘Aan die tatoeage. En aan zijn gezicht… of wat ervan over is. Maar ja, het is al weer een paar jaar geleden dat ik hem voor het laatst heb gezien. Toen was het een schriel mannetje.’

Hugo bukte zich en keek de auto in.

‘Als ik je verhaal zo hoor, is die kennis van jou vaker met z’n plasje bij de dokter geweest.’

Van Opperdoes glimlachte.

‘Met zijn antecedenten kun je een toiletrol vullen, zo veel zijn het er.’

‘Da’s mooi, dan hebben we zijn vingerafdrukken ook vast in ons systeem. Hoe heet hij eigenlijk?’

‘Als het hem is… dan heet hij Albertus Johannes Fredericus Koolschijn. Beter bekend als Bertje van de Dijk.’

Hugo keek met een kennersblik naar de handen van het slachtoffer.

‘Bertje van de Dijk?’

‘Hij is geboren en opgegroeid op de Zeedijk.’

Hugo hield zijn hoofd een beetje schuin. ‘Ja, dan heb je die naam al snel.’

Ton van Maan opende voorzichtig de deur aan de bestuurderszijde.

‘Wat wil je? Hier eruit halen, of met auto en al naar de Kabelweg?’

Hugo liep naar hem toe, pakte voorzichtig de arm van Bertje en tilde die zonder enige moeite op.

‘Hij is lekker soepel en valt niet uit elkaar. Haal Bertje er hier maar uit.’

Van Opperdoes glimlachte. ‘Het is maar goed dat mensen niet weten hoe wij ons werk doen, Jacob…’

Jacob keek hem oprecht verbaasd aan. ‘Want?’

‘Als iemand die harde grappen zou horen die wij af en toe maken. Ik weet wel, het is een vorm van zelfbescherming, maar toch.’

‘Maar we bedoelen het nooit oneerbiedig. Het gaat nooit over het slachtoffer persoonlijk, dat weet jij ook. Het gaat er gewoon om dat voor ons een lichaam geen mens meer is… het is simpelweg een onderdeel van het onderzoek. Oneerbiedig gezegd is het een ding, in plaats van een mens. En toch behandelen wij zo’n stoffelijk overschot altijd met respect en eerbied. Toch?’

Van Opperdoes stond peinzend naast het lichaam.

‘Ja, je hebt gelijk.’

Maar Jacob merkte dat hij met zijn gedachten heel ergens anders was. ‘Is het hem?’

Peter van Opperdoes knikte langzaam.

‘Ik moet een slag om de arm houden, maar ja… volgens mij is het Bertje van de Dijk.’

‘En wat voor iemand was hij?’

‘Bertje? O, dat was een schooier, een ratje van de Zeedijk, maar niet echt slecht. Iemand die links en rechts zijn geld verdiende, met van alles en nog wat. Het gekke was dat hij nooit een kant koos, maar overal tussendoor glipte. Het ging hem er alleen maar om dat hij zijn geld verdiende… het maakte niet uit met wie. Of hoe.’

Jacob trok een wenkbrauw op. ‘Slim.’

‘Straatslim was hij. Een paar jaar geleden leek hij er genoeg van te hebben. Toen had ik hem opgepakt…’

Van Opperdoes wuifde met zijn hand.

‘…ook voor iets kleins. Ik weet niet eens meer wat. Opeens begon hij te huilen en zei hij dat hij die wereld uit wilde. Volgens mij heb ik toen twee uur met hem zitten praten. “Moet je doen,” zei ik. Een dag later liet hij me die cirkel op zijn hand zien. “Zo lach ik iedereen uit,” zei hij.’

‘En daarna?’

‘Nooit meer gezien.’

‘Dus… daadwerkelijk op het rechte pad gebleven?’

Van Opperdoes zag hoe Ton en Hugo het lichaam voorzichtig op een groot wit laken legden.

‘Mogelijk. Of hij is zo slim geworden dat hij nooit meer gepakt is.’

Nu het lichaam zo op zijn rug op de grond lag en het gezicht goed zichtbaar was, twijfelde Van Opperdoes niet meer.

‘Het is hem, hoor. Bertje van de Dijk.’

Hugo bekeek de hand van het slachtoffer.

‘Die vingers… dat wordt lastig. Kijk maar.’

Hij hield de hand uitnodigend voor Jacob omhoog. Jacob bukte zich met gepast afgrijzen en zag dat de huid op de vingers helemaal teruggetrokken en geribbeld was.

‘Daar krijg je vast geen vingerafdrukken meer van…’ constateerde hij.

Hugo schudde zijn hoofd.

‘Wasvrouwenhuid, noemen ze dat. Een paar weken later en de huid zou helemaal loslaten.’

Jacob wenkte Van Opperdoes.

‘Als hij een paar jaar geleden voor het laatst bij de politie is geweest… dan is er vast geen dna-profiel van hem?’

Van Opperdoes schudde zijn hoofd.

‘En ik vraag me af of er nog familie is van hem. Vingerafdrukken is de enige optie voor identificatie, vrees ik.’

Hugo legde de hand neer en keek peinzend naar Ton.

‘We proberen wel wat anders. In het mortuarium.’

‘Heren…’ riep de inspecteur.

Naast hem stond een sportief geklede dame, op wie Van Opperdoes met een warme glimlach en hartelijk uitgestoken hand afliep.

‘Mevrouw de schouwarts.’

Jacob en de beide technisch rechercheurs zwaaiden vriendelijk naar Cathelijne de Wind, de ervaren schouwarts, met wie ze inmiddels al vele onderzoeken hadden verricht.