Выбрать главу

Mart voelde dat zijn geluk eindelijk standhield en vroeg hun zijn kleren naar De Zwerfster te brengen, elke keer een paar stukken, en een zakje vol goudstukken. Zijn speer met de zwarte schacht, die in een hoek van Tylins slaapkamer stond, en zijn boog uit Tweewater, zouden tot het laatste moment moeten wachten. Het zou misschien wel net zo moeilijk zijn om die wapens naar buiten te krijgen als hemzelf. Hij kon altijd nog een nieuwe boog maken, maar hij was niet van plan om de ashandarei achter te laten.

Ik heb een te hoge prijs voor dat vervloekte ding betaald om hem achter te laten, dacht hij, en voelde aan het litteken onder de halsdoek. Een van de eerste, tussen te veel andere littekens. Licht, het zou fijn zijn eindelijk eens te merken dat er meer was dan ongewilde littekens en veldslagen. Of een vrouw die hij niet wilde of zelfs niet kende. Er moest meer zijn. Maar eerst moest hij heelhuids uit Ebo Dar zien te komen. Dat was het voornaamste. Lopin en Nerim verdwenen al buigend, met de inhoud van twee dikke geldbeurzen gelijkmatig verspreid over hun kleren, zodat er niets uitpuilde. Ze waren nog niet weg of Tylin verscheen, die wilde weten waarom zijn lijfknechten door de gangen renden alsof ze een wedstrijd hielden. Als hij zelfmoordneigingen koesterde, zou hij haar moeten vertellen dat ze zo hard renden om te kijken wie als eerste zijn goud in de herberg bezorgde of wie als eerste zijn kleren mocht schoonmaken. In plaats daarvan spande hij zich in haar af te leiden, en dat verjoeg al gauw elke andere gedachte, behalve het vage idee dat zijn geluk eindelijk iets anders opleverde dan winst bij het gokken. Als bekroning zou Aludra zijn wens moeten inwilligen. Tylin maakte ernst van haar bezigheden en een tijdje vergat hij vuurwerk, Aludra en ontsnappen. Een tijdje...

Na enig zoeken vond hij uiteindelijk een klokkengieter. Er waren een aantal gongenmakers in Ebo Dar, maar slechts één klokkenmaker, met een gieterij buiten de westermuur. De klokkenmaker was een broodmagere, ongeduldige kerel die zweette vanwege de hitte van zijn grote ijzeren oven. De enige, lange kamer van de gieterij was heet en leek iets weg te hebben van een martelkamer. Takelkettingen hingen aan de zolderbalken en uit de oven sloegen opeens vlammen die flakkerende schaduwen wierpen en Mart bijna verblind achterlieten. Hij had het beeld van een laaiend vuur nog niet weggeknipperd of een volgende uitbarsting deed hem opnieuw zijn ogen dichtknijpen. Werklieden die dropen van het zweet, goten gesmolten brons uit de smeltoven in een vierkante gietvorm die bijna half zo groot was als een man en op rollers op zijn plaats was gebracht. Andere grote gietvormen stonden overal op de stenen vloer, temidden van een verzameling kleinere vormen in allerlei maten. ‘Mijn heer heeft er plezier in om grappen te maken.’ Baas Sutoma dwong zichzelf te grijnzen, maar hij zag er niet vrolijk uit, met zijn vochtige zwarte haar dat aan zijn gezicht kleefde. Zijn gegrinnik klonk even hol als zijn wangen eruitzagen, en hij bleef naar zijn knechten kijken alsof hij verwachtte dat ze elk moment op de grond konden gaan liggen om te slapen. Zelfs een lijk was in deze hitte niet stil blijven liggen. Marts hemd kleefde aan zijn lijf en er verschenen zweetplekken op zijn jas. ik weet niets van Vuurwerkers, heer, en ik wens er ook niets van te weten. Nutteloze pralerij, vuurwerk. Niet als klokken. Wil mijn heer mij verontschuldigen? Ik heb het erg druk. Hoogvrouwe Suroth heeft dertien klokken voor een zegeklokkenspel besteld, de grootste klokken die ooit ergens gegoten zijn. En Calwin Sutoma gaat ze gieten!’ Dat het een overwinning op zijn eigen stad was, leek Sutoma niet in het minst te deren. Na zijn laatste woorden stond hij te grijnzen en wreef hij in zijn knokige handen. Mart probeerde Aludra te vermurwen, maar ze had net zo goed zelf uit gegoten brons kunnen bestaan. Ze was gelukkig aanzienlijk zachter dan brons toen ze hem eindelijk toestond zijn arm om haar heen te slaan, maar zijn kussen, die haar lieten beven, deden niets af aan haar standvastigheid.

‘Ik geloof niet dat je een man meer moet vertellen dan hij hoeft te weten,’ zei ze ademloos, toen ze naast hem op een bank met kussens in haar wagen zat. Hij mocht haar alleen maar kussen, maar daarover was ze behoorlijk geestdriftig. Haar dunne vlechten met kraaltjes zaten volkomen in de war. ‘Mannen kletsen graag, ja? Klets, klets, klets, en jullie weten gewoon niet wat je daarna wilt zeggen. Misschien heb ik het raadsel alleen maar voor je verzonnen zodat je terug zou komen, ja?’ En ze maakte haar haren nog meer in de war, evenals dat van hem.

Maar ze stak geen nachtbloemen meer aan, niet na zijn verhaal over het Gildehuis in Tanchico. Hij legde nog twee bezoeken bij baas Sutoma af, maar na het tweede liet de klokkengieter de deur versperren. Hij ging de grootste klokken gieten die er ooit gemaakt waren en hij kon daarbij niet gestoord worden door een stomme vreemdeling met stomme vragen.

Tylin begon de twee nagels van haar beide handen groen te lakken, hoewel ze niet de zijkant van haar hoofd schoor. ‘Uiteindelijk ga ik het doen,’ zei ze tegen hem. Ze trok haar haren strak naar achteren en bestudeerde zichzelf in de vergulde spiegel in haar slaapkamer; maar ze wilde eerst aan het idee wennen. Ze schikte zich in het leven met de Seanchanen en dat kon hij haar niet kwalijk nemen, hoeveel duistere blikken Beslan zijn moeder ook toewierp. Ze kon nooit iets van Aludra vermoed hebben, maar de dag nadat hij de Vuurwerkster gekust had, verdwenen de grootmoederlijke kameniersters uit haar vertrekken en werden vervangen door witte, verschrompelde vrouwtjes. Tylin stak nu ’s nachts haar kromme mes in een bedstijl, binnen haar bereik, en peinsde hardop hoe hij eruit zou zien in de doorzichtige kleren van een da’covale. In feite stak ze niet alleen ’s nachts haar mes in de bedstijl, en vanaf die tijd probeerde hij iedere glimlachende vrouw in livrei te vermijden. Hij vond het niet erg om Tylins bed te delen, ook al was ze koningin en even hooghartig als elke andere edelvrouwe. Hij vond het ook niet erg dat hij zich een muis voelde die het speeltje van een kat was. Er waren echter maar weinig uren daglicht beschikbaar, al waren het er meer dan hij thuis in de winter gewend was, en een tijdlang vroeg hij zich of ze die allemaal wilde gebruiken.

Gelukkig bracht Tylin steeds meer tijd door met Suroth en Tuon. Haar poging om te leren leven met de Seanchanen scheen ook het sluiten van vriendschap te omvatten, tenminste met Tuon. Niemand was bevriend met Suroth. Tylin leek Tuon als een soort aangenomen dochter te beschouwen, al leek het omgekeerde evenzeer het geval. Tylin vertelde hem weinig over de dingen die ze met hen besprak, soms zei ze iets vaags en algemeens, maar meestal vertelde ze helemaal niets. Ze zonderden zich soms urenlang af, liepen samen door de paleisgangen en praatten zacht met elkaar, en soms lachten ze zelfs. Anath of Selucia, Tuons goudblonde so’jhin, volgden hen regelmatig, en nu en dan een stel Doodswachtgardisten met harde ogen. Hij begreep de verhoudingen tussen Suroth, Tuon en Anath nog steeds niet. Oppervlakkig gezien gedroegen Suroth en Tuon zich als gelijken. Ze noemden elkaar bij naam en lachten om elkaars grappen. Tuon gaf Suroth beslist nooit een bevel, tenminste niet in zijn aanwezigheid, maar Suroth leek Tuons voorstellen als bevelen op te vatten. Anath viel het meisje echter meedogenloos lastig met messcherpe kritiek en noemde haar een dwaas en erger. ‘Dit is de ergste vorm van dwaasheid, meisje,’ hoorde hij haar op een middag in de gangen zeggen. Tylin had hem niet opgeroepen -nog niet – en hij probeerde weg te sluipen voor ze dat deed. Hij sloop vlak langs de muren en loerde om elke hoek. Hij wilde Sutoma opzoeken, en Aludra. De drie Seanchaanse vrouwen – vier, met inbegrip van Selucia, maar hij dacht niet dat zij dat zo zagen – stonden vlak om de hoek bij elkaar. Terwijl hij de gang angstvallig afspeurde naar glimlachende dienstmeisjes, wachtte hij ongeduldig tot het viertal verder zou lopen. Waar ze het ook over hadden, ze zouden het niet op prijs stellen als hij hun gesprek verstoorde. ‘Een pak slaag zal je weer op het rechte pad zetten en je hoofd van onzin bevrijden,’ ging Anath met ijzige stem door. ‘Vraag erom en laat het achter je.’