‘Wat een verrassing,’ zei Joline Maza, en gooide haar kap naar achteren. Haar donkere wollen kleding met een diepe neklijn naar plaatselijke stijl zat ruim en zag er versleten en gerafeld uit. Maar je zou dat nooit gedacht hebben aan de manier waarop ze zich gedroeg. ‘Toen vrouw Anan me zei dat ze iemand wist die me uit Ebo Dar kon brengen, had ik nooit kunnen raden dat jij dat zou zijn.’ Ze was aardig en had bruine ogen en een glimlach die bijna net zo warm was als die van Caira. Plus een leeftijdloos gezicht, dat uitschreeuwde dat ze een Aes Sedai was. Met tientallen Seanchanen aan de andere kant van een deur die bewaakt werd door een kokkin met een pollepel.
Joline trok haar mantel uit en hing hem aan een haak, en vrouw Anan maakte een geërgerd geluid in haar keel. ‘Het is nog niet veilig om dat te doen, Joline,’ zei ze, en dat klonk meer alsof ze tegen een dochter praatte dan tegen een Aes Sedai. ‘Tot ik je veilig...’ Plotseling was er tumult bij de deur naar de gelagkamer, waar Enid protesteerde met een kreet dat niemand naar binnen kon, waarna een bijna even luide stem in een Seanchaanse tongval eiste dat ze opzij zou gaan.
Mart negeerde het protest van zijn been en bewoog sneller dan hij ooit in zijn hele leven had gedaan. Hij greep Joline om haar middel en schoof op de bank naast de deur naar het erf met de Aes Sedai op zijn schoot. Hij hield haar dicht tegen zich aan en deed net of hij haar kuste. Het was een dwaze manier om haar gezicht te verbergen, maar het was het enige dat hij kon bedenken, of hij moest een mantel over haar hoofd gooien. Ze zuchtte verontwaardigd, maar de angst vergrootte haar ogen toen ze de Seanchaanse stem hoorde, en in een flits sloeg ze haar armen om hem heen. Hij bad dat zijn geluk hem nu niet in de steek zou laten en keek naar de opengaande deur.
Een nog steeds boos pratende Enid liep achteruit de keuken in en zwaaide met haar lepel naar de so’jhin in een natte mantel die haar voor zich uit duwde. Het was een zware man met een stukje vlecht dat bij lange na zijn schouder niet haalde. Hij weerde de meeste slagen van Enid met zijn vrije hand af en scheen zich van de rest niets aan te trekken. Hij was de eerste so’jhin met een baard die Mart zag, en die baard gaf hem een scheef gezicht, want hij liep van de rechterkant van zijn gezicht naar beneden en dan naar links om precies onder het oor op te houden. Een lange vrouw met scherpe blauwe ogen in een bleek en streng gezicht kwam achter hem aan. Ze sloeg een geborduurde, blauwe mantel terug die bij haar keel werd vastgehouden door een lange zilveren speld in de vorm van een zwaard. Onder haar mantel waren plooien van een lichter blauw zichtbaar. Haar donkere haar was heel kort en rond geknipt en boven haar oren helemaal afgeschoren. Nou ja, het was beter dan een sul’dam met een damane. Een klein beetje beter. Enid besefte dat de strijd was verloren en trok zich terug, maar aan de manier waarop ze haar pollepel vastgreep en woest naar de man staarde, was te zien dat ze gereed was om er in een oogwenk weer op los te slaan als vrouw Anan daartoe bevel zou geven.
‘Een kerel aan de voorkant zei dat hij de herbergierster achterom zag gaan,’ verkondigde de so’jhin. Hij keek naar Setalle, maar hield Enid in de gaten. ‘Als je Setalle Anan bent, weet dan dat deze de kapitein van de Groene Vrouwe Egeanin Tamarath is, en zij heeft een bevel voor kamers, getekend door hoogvrouwe Suroth Sabelle Meldarath zelf.’ Zijn toon veranderde en werd minder een aankondiging en meer de stem van een man die onderdak wil. ‘Je beste kamers, ja, met een goed bed, uitzicht op het plein, en een haard die niet walmt.’ Mart schrok op toen de man sprak, en Joline, die misschien dacht dat er iemand naar hen toekwam, kreunde tegen zijn mond van angst. Haar ogen glansden door tranen die nog niet gevallen waren en ze beefde in zijn armen. Vrouwe Egeanin Tamarath keek even naar de bank waar Joline zat te kreunen. Haar mond vertrok van afkeer en ze draaide zich om, zodat ze het stel niet hoefde te zien. Maar het was de man die Mart nieuwsgierig maakte. Hoe kon een Illianer in Lichtsnaam so’jhin worden? En deze kerel had iets bekends. Waarschijnlijk weer een van die duizenden gezichten die allang dood waren. Hij kon het niet helpen dat die gezichten steeds terugkwamen, ik ben Setalle Anan, en mijn beste kamers zijn bezet door luchtkapitein heer Abaldar Yulan,’ zei vrouw Anan kalm, niet onder de indruk van de so’jhin of het Bloed. Ze sloeg haar armen over elkaar. ‘Mijn daarna beste kamers worden bezet door baniergeneraal Furyk Karede. Van de Doodswachtgarde. Ik weet niet of een kapitein van de Groenen hoger is, maar u zult onder elkaar moeten uitmaken wie er blijft en wie naar elders moet. Ik heb een duidelijke richtlijn dat ik geen Seanchaanse gast de deur wijs. Zolang hij de kamerprijs betaalt.’
Mart verstijfde en wachtte op de ontploffing. Suroth zou haar voor minder al hebben laten geselen! Maar Egeanin glimlachte. ‘Het is een genoegen om iemand met enige moed tegen te komen,’ zei ze lijzig, ik geloof dat we het wel met elkaar zullen vinden, vrouw Anan. Zolang het maar geen overmoed wordt. De kapitein geeft het bevel en de bemanning gehoorzaamt, maar op mijn dek laat ik nimmer iemand kruipen.’ Mart dacht ingespannen na. Dek. Een scheepsdek. Waarom speelde dat rond in zijn hoofd? Oude herinneringen waren soms erg lastig.
Vrouw Anan knikte maar haar donkere ogen lieten de blauwe ogen van de Seanchaanse niet los. ‘Zoals u zegt, vrouwe. Maar ik hoop dat u zich zult herinneren dat De Zwerfster mijn schip is.’ Gelukkig voor haar had de Seanchaanse vrouw enig gevoel voor humor. Ze lachte.
‘Dan bent u kapitein van uw eigen schip,’ zei ze met een glimlach, ‘en zal ik Kapitein van het Goud zijn.’ Wat dat ook mocht betekenen. Met een zucht schudde Egeanin haar hoofd. ‘Bij de waarheid van het Licht, in denk niet dat ik hoger in rang ben dan velen hier, maar Suroth wenst me dicht in de buurt te hebben, dus sommigen zakken naar beneden en iemand gaat eruit, tenzij ze een kamer willen delen.’ Toen keek ze fronsend naar Mart en Joline, en haar lippen krulden zich van afkeer. ‘Ik hoop niet dat u dat soort dingen overal toestaat, vrouw Anan?’
‘Ik verzeker u dat u zoiets onder mijn dak nooit weer zal tegenkomen,’ zei de herbergierster gladjes.
De so’jhin keek nadenkend naar Mart en de vrouw op zijn schoot, en Egeanin moest aan zijn mouw trekken. Hij schrok en volgde haar de gelagkamer in. Mart gromde verachtelijk. De kerel mocht dan net doen of hij even geschokt was als zijn vrouwe, maar Mart had gehoord over feesten in Illian. Die schenen bijna net zo erg te zijn als die in Ebo Dar als het ging om mensen die halfnaakt of nog erger rondrenden. Niet beter dan da’covale, of die sluierdanseressen over wie de soldaten het hadden.
Toen de deur achter het stel dichtsloeg, probeerde hij Joline van zijn schoot te schuiven, maar ze klampte zich aan hem vast en begroef haar gezicht tegen zijn schouder en huilde zachtjes. Enid slaakte een diepe zucht en zakte tegen de werktafel aan alsof haar botten zacht geworden waren. Zelfs vrouw Anan leek geschrokken. Ze viel op Marts kruk bij de tafel neer en liet haar hoofd in haar handen rusten. Dit duurde echter maar kort en toen was ze alweer overeind.
‘Tel tot vijftig en haal dan iedereen uit de regen, Enid,’ zei ze kort. Niets aan haar deed vermoeden dat ze zojuist nog trilde als een rietje. Ze haalde Jolines mantel van de haak, pakte een lange splinter uit een doos op de schoorsteenmantel en bukte zich om die aan te steken in het vuur onder het spit. ik ben in de kelder als je me nodig hebt, maar als iemand naar me vraagt, weet je niet waar ik ben. Tot ik iets anders zeg, gaat er niemand anders naar beneden dan jij of ik.’ Enid knikte alsof dat heel gewoon was. ‘Neem haar mee,’ zei de herbergierster tegen Mart, ‘en treuzel niet. Draag haar als het moet.’