Выбрать главу

Hij moest haar inderdaad dragen. Joline huilde nog steeds geluidloos, maar wilde haar greep niet loslaten of zelfs haar hoofd van zijn schouder optillen. Het Licht zij dank, ze was niet zwaar, maar toch begon zijn been te kloppen toen hij met zijn last achter vrouw Anan aan naar de kelderdeur liep. Hij had dit ondanks zijn kloppende been nog wel leuk kunnen vinden, als vrouw Anan het maar niet zo kalm aan had gedaan.

Alsof er in honderd span geen Seanchaan te vinden was, stak ze een lamp op een plank naast de zware deur aan. Ze blies zorgvuldig de houtsplinter uit voor ze de hoge glaskap liet zakken en legde toen de rokende splinter op een klein tinnen bordje. Zonder enige haast haalde ze een grote sleutel uit haar beurs, maakte het ijzeren slot open en gebaarde hem ten slotte om voor te gaan. De trap erachter was breed genoeg voor de vaten, maar ook steil en hij verdween in de duisternis. Mart gehoorzaamde maar wachtte op de tweede trede, terwijl vrouw Anan de deur dichttrok en weer op slot deed. Ze ging hem weer voor en tilde de lamp hoog op. Hij kon nu helemaal geen valpartij hebben.

‘Doe je dit vaak?’ vroeg hij, en verschoof Joline. Ze huilde niet meer maar hield zich nog steeds bevend aan hem vast. ik bedoeclass="underline" Aes Sedai verbergen?’

‘Ik hoorde geruchten dat er nog een zuster in de stad was,’ zei vrouw Anan, ‘en ik slaagde erin haar voor de Seanchanen te vinden. Ik kan niet toestaan dat een zuster in hun handen valt.’ Ze keek scherp om alsof ze hem uitdaagde haar tegen te spreken. Dat wilde hij ook wel, maar hij kon de woorden niet over zijn lippen krijgen. Hij zou als dat kon iedereen helpen om aan de Seanchanen te ontsnappen en hij was Joline Maza iets verschuldigd.

De Zwerfster was een herberg met een goede voorraad en de donkere kelder was groot. Er strekten zich doorgangen uit tussen liggende wijn- en biervaten, hoge bakken met aardappelen en koolrapen die op verhogingen boven de stenen vloer stonden, rijen met lange planken waarop zakken gedroogde bonen, erwten en pepers lagen, en stapels houten kratten met het Licht mocht weten wat. Er scheen weinig stof te zijn, maar de lucht had die droge geur die eigen is aan een goede voorraadkamer.

Hij herkende zijn kleren, die netjes opgevouwen op een lege plank lagen – tenzij iemand anders hier beneden kleren bewaarde – maar hij kreeg niet de kans ernaar te kijken. Vrouw Anan ging hem voor naar het einde van de kelder, waar hij Joline op een vaatje zette. Hij moest haar armen losmaken en ze zakte helemaal in elkaar. Ze snotterde, trok een doek uit haar mouw en depte haar rood omrande ogen. Met haar gerafelde kleren en dikke rode ogen leek ze amper nog op een Aes Sedai van de Witte Toren.

‘Haar zenuwen hebben het begeven,’ zei vrouw Anan, en zette de lamp op een vat waar de spon uit was. Op een open plek stonden nog enkele lege vaten te wachten op hun terugkeer naar de brouwer. Dit was de eerste open plek in de kelder die hij gezien had. ‘Ze heeft zich sinds de komst van de Seanchanen verborgen gehouden. De laatste paar dagen moesten haar zwaardhanden haar een paar keer ergens anders heenbrengen, toen de Seanchanen besloten na de straten ook gebouwen af te zoeken. Genoeg om ieders zenuwen het te doen begeven, neem ik aan. Maar ik betwijfel of ze hier komen zoeken.’

Mart dacht aan al die officieren boven en moest toegeven dat ze waarschijnlijk gelijk had. Maar hij was blij dat hij niet degene was die voor het gevaar koos. Hij ging op zijn hurken voor Joline zitten en kreunde door een pijnlijke steek in zijn been. ik zal je helpen, als ik kan,’ zei hij. Hoe, dat wist hij nog niet, maar hij was haar iets verschuldigd. ‘Wees maar blij dat je zoveel geluk had dat je uit hun handen bent gebleven. Teslyn was niet zo gelukkig.’ Joline liet de doek met een ruk zakken en staarde hem nijdig aan. ‘Geluk?’ siste ze kwaad. Als ze geen Aes Sedai geweest was, zou hij hebben gezegd dat ze zat te mokken met die uitgestoken onderlip, ik had kunnen ontsnappen! Ik heb begrepen dat die eerste dag overal chaos heerste, maar ik was bewusteloos. Fen en Blaeric slaagden er maar net in om me het paleis uit te dragen voor de Seanchanen naar binnen zwermden. Twee man met het slappe lichaam van een vrouw zouden zoveel aandacht trekken dat ze al opgepakt zouden zijn voor ze in de buurt van de stadspoorten kwamen. Ik ben blij dat Teslyn gepakt is! Blij! Ze heeft me iets gegeven, dat weet ik zeker! Daarom konden Fen en Blaeric me niet wekken, daarom heb ik in stallen geslapen en moest ik me verbergen in steegjes, bang dat die monsters me zouden vinden. Haar verdiende loon!’ Mart knipperde met zijn ogen. Nooit eerder had hij zoveel puur venijn in een stem gehoord, zelfs niet in al die oude herinneringen. Vrouw Anan keek nadenkend naar Joline en haar hand trilde. ‘Hoe dan ook, ik zal je zo goed mogelijk helpen,’ zei hij haastig. Hij stond op en ging tussen de twee vrouwen in staan, want hij zag vrouw Anan er best voor aan om Joline een klap te geven, Aes Sedai of geen Aes Sedai. En Joline leek niet in de stemming om de mogelijkheid te overwegen dat er een damane boven zat die kon voelen wat ze zou doen als ze terugsloeg. Het was een eenvoudige waarheid: de Schepper had vrouwen geschapen om mannen het leven moeilijk te maken. Hoe kon hij in Lichtsnaam een Aes Sedai uit Ebo Dar krijgen? ik sta bij je in het krijt.’

Joline keek hem ietwat verbaasd aan. in het krijt?’

‘De boodschap waarin je vroeg om Nynaeve en Elayne te waarschuwen,’ zei hij langzaam. Hij likte zijn lippen en voegde eraan toe: ‘De boodschap op mijn kussen.’

Ze maakte een afwerend gebaar, maar haar ogen knipperden geen enkele keer. ‘Alle schuld tussen ons is vereffend op de dag dat je me helpt buiten de stadsmuren te komen, Mart Cauton,’ zei ze op een toon die even vorstelijk was als een koningin op haar troon. Mart slikte hevig. Het bericht was in de zak van zijn jas gestopt en had helemaal niet op zijn kussen gelegen. En dat betekende dat hij zich vergist had over bij wie hij in het krijt stond. Hij vertrok zonder Joline of vrouw Anan op de leugen te wijzen. Ook al zei hij er niets van, het bleef een leugen. Het was zijn probleem. Het maakte hem ziek. Hij wenste dat hij er nooit achter was gekomen.

Toen hij terug was in het Tarasinpaleis, ging hij rechtstreeks naar Tylins vertrekken en legde zijn mantel over een stoel om te drogen. De regen sloeg tegen de ruiten. Hij legde zijn hoed op een vergulde klerenkast, droogde zijn gezicht en handen af en overwoog een andere jas aan te trekken. De regen was op enkele plekken door zijn mantel heengedrongen en zijn jas was hier en daar vochtig. Vochtig. Licht!

Hij gromde van afkeer, verfrommelde de gestreepte handdoek en wierp hem op bed. Hij treuzelde en hoopte zelfs – een klein beetje -dat Tylin naar binnen zou komen en het mes in de bedstijl zou steken, zodat hij kon uitstellen wat hij moest doen. Joline had hem geen keus gelaten.

Het paleis was vrij eenvoudig gebouwd, als je er op een bepaalde manier naar keek. Bedienden woonden op de laagste verdieping naast de keukens, en een paar in de kelders. De verdieping daarboven bevatte de ruime, voor iedereen toegankelijke zalen en de krappe hokjes van de schrijvers. Op de verdieping daar weer boven lagen de vertrekken voor de minder belangrijke gasten, die voor het merendeel nu bezet waren door Seanchanen. Op de bovenste verdieping bevonden zich Tylins vertrekken en de kamers voor belangrijke gasten, zoals Suroth, Tuon en een paar anderen. Maar... zelfs paleizen hadden zolders.

Mart bleef even staan aan de voet van een verborgen diensttrap, haalde diep adem en ging langzaam naar boven. De enorme vensterloze kamer boven aan de trap had een lage zoldering en een vloer van ruwe planken. Wat er gestaan had voor de komst van de Seanchanen, was weggehaald en de ruimte was volgebouwd met kleine houten kamertjes, elk met zijn eigen deur. Eenvoudige staande lampen verlichtten de smalle gangetjes tussen de kamertjes. De regen die op het dak vlak boven zijn hoofd roffelde, was luid. Boven aan de trap bleef hij opnieuw staan en hij haalde pas weer adem toen hij besefte dat hij geen voetstappen hoorde. In een kamertje huilde een vrouw, maar er was geen sul’dam die hier kon opduiken met de vraag wat hij hier te zoeken had. Ze zouden er wel achter komen dat hij hier geweest was, maar pas nadat hij gevonden had wat hij nodig had, als hij tenminste snel was.