Выбрать главу

Hij liep weg om hen te gaan zoeken en onbewust neuriede hij ‘Ik zit op de bodem van de put’. Nou ja, dat zat hij ook, en de nacht begon te vallen en de regen kwam met bakken tegelijk uit de hemel. Zoals zo vaak gebeurde, dreven nieuwe woorden uit oude herinneringen naar boven. Een lied van het hof van Takedo, in Farashelle, dat duizenden jaren geleden door Artur Haviksvleugel was vermorzeld. Maar in al die tijd was het wijsje maar verrassend weinig veranderd. Toen heette het ‘Houd stand bij Mandenhar’. Eigenlijk pasten beide liederen hier heel goed.

20

Een spel van verraad

Bethamin beklom de trappen tot helemaal boven in het Tarasinpaleis en hield haar schrijfplankje zorgvuldig vast. Soms ging de kurk van het inktflesje los, en inktvlekken waren moeilijk uit kleding te krijgen. Ze zorgde er altijd voor dat ze toonbaar was, alsof ze elk moment geroepen kon worden om voor iemand van het Hoge Bloed te verschijnen.

Ze zei niets tegen Renna, die vandaag samen met haar de ronde moest doen. Ze werden geacht een toegewezen taak uit te voeren, niet om wat te kletsen. Dat was een van haar redenen. Als anderen erom vochten om zich met hun lievelingsdamane te binden en met grote ogen naar al het vreemde in dit land keken, of hoopten op beloningen die hier opgestreken konden worden, richtte zij al haar aandacht op haar plichten, vroeg naar de moeilijkste marath’damane om te temmen voor het gebruik met de a’dam, en werkte twee keer zo hard en twee keer zo lang als ieder ander.

De regen was eindelijk opgehouden en veroorzaakte diepe stilte rond de hokken boven op zolder. Vandaag mochten de damane gelukkig wat oefenen – de meesten begonnen te mokken als ze te lang in de hokken moesten blijven – maar helaas was ze vandaag niet aangewezen om met ze rond te lopen. Renna was nog nooit aangewezen, hoewel ze eens Suroths beste oefenvrouw was geweest en overal gewaardeerd werd. Ze was soms wat ruw, maar buitengewoon vaardig. Ooit had iedereen gezegd dat ze het ondanks haar jeugd spoedig tot der’sul’dam zou brengen. Maar de zaken waren anders gelopen. Er waren altijd meer sul’dam dan damane, maar niemand kon zich eigenlijk herinneren of Renna zich na Falme gebonden had.

Hetzelfde gold voor Seta, die na Falme in Suroths persoonlijke dienst was opgenomen. Bethamin vond het net als iedereen heerlijk om boven een beker wijn te roddelen over het Bloed en wie hen dienden, maar als het gesprek op Renna en Seta kwam, hield ze haar mond. Ze dacht echter wel vaak aan hen.

‘Begin aan de andere kant, Renna,’ beval ze. ‘Nou? Moet ik weer bij Essonde melden dat je lui bent?’

Vóór Falme was de kleine vrouw een en al zelfvertrouwen geweest, maar nu trok er een spiertje in haar wang. Ze schonk Bethamin een ziekelijke, onderdanige glimlach voor ze zich in de doolhof van gangetjes begaf, terwijl ze door haar lange haren streek, alsof ze bang was dat alles in de war zat. Behalve haar beste vriendinnen zat iedereen Renna altijd op de huid om haar haar vroegere hooghartigheid betaald te zetten. Als je dat niet deed, trok je de aandacht van anderen, iets wat Bethamin altijd vermeed, behalve op zorgvuldige uitgekozen ogenblikken. Haar eigen geheimen waren zo diep mogelijk weggestopt en ze zweeg over geheimen waarvan niemand wist dat ze die kende. Ze wilde iedereen ervan overtuigen dat zij, Bethamin Zeami, de volmaakte sul’dam was. Ze streefde naar volmaaktheid, voor zichzelf en hij de damane die ze africhtte. Ze begon snel en doelmatig aan haar ronde en keek bij elke damane of ze zichzelf en haar eigen hok schoon had gemaakt. Als iemand dat niet had gedaan, maakte ze in haar nette handschrift een korte aantekening op het bovenste blad op haar schrijfplankje. Ze bleef nergens treuzelen, behalve om kandij te geven aan een paar damane die het bijzonder goed bij het africhten gedaan hadden. De meesten waarmee ze gebonden was geweest, begroetten haar met een glimlach, zelfs als ze knielden. Of ze nu uit het keizerrijk kwamen of van deze kant van de oceaan, ze wisten dat ze streng maar eerlijk was. Anderen glimlachten niet. De meeste Atha’an Miere-damane keken haar onbewogen aan, even strak als zij deed, of heel boos, waarbij ze meenden dit te kunnen verbergen.

Ze tekende hun boosheid niet aan voor straf zoals sommigen gedaan zouden hebben. Deze damane dachten nog steeds dat zij verzet boden, maar de ongepaste eisen voor de teruggave van hun opzichtige sieraden waren al iets uit het verleden, en ze knielden en spraken op de juiste manier. Bij de moeilijkste gevallen was een nieuwe naam een handig hulpmiddel waarmee een breuk werd gemaakt met het verleden, en ze gehoorzaamden met hun nieuwe naam, met hoeveel tegenzin dan ook. Die tegenzin en de stuurse blikken zouden verdwijnen en uiteindelijk zouden ze nauwelijks meer weten dat ze ooit een andere naam hadden gehad. Het was een bekend patroon en het gebeurde even zeker als een zonsopgang. Sommigen aanvaardden het meteen en anderen waren geschokt toen ze beseften wat ze waren.

Er waren altijd enkelen die na maanden met tegenzin toegaven, terwijl anderen zich de ene dag krijsend verweerden over deze afschuwelijke vergissing en de oneerlijke toetsing, maar de volgende dag met aanvaarding en kalmte begonnen. Aan deze kant van de oceaan waren er kleine verschillen, maar of ze nu hier of in het keizerrijk waren, het eindresultaat bleef hetzelfde.

Bij twee damane maakte ze kanttekeningen die niets te maken hadden met netheid. Zushi, een damane van de Atha’an Miere, die nog langer was dan zij, zou eigenlijk een aantekening voor straf moeten krijgen. Haar kleren waren verfomfaaid, haar haren ongekamd en haar bed niet opgemaakt. Maar haar gezicht was gezwollen van het huilen, en ze was amper neergeknield of een nieuwe huilbui deed haar schokken terwijl de tranen over haar wangen stroomden. Het grijze gewaad dat met zorg voor haar gemaakt was, hing nu los om haar heen, en ze was hiervoor al niet stevig geweest. Bethamin had Zushi zelf haar naam gegeven en ze voelde zich bij haar betrokken. Ze doopte de pen met de stalen punt in het inktpotje en schreef op dat Zushi ergens buiten het paleis moesten worden ondergebracht in een dubbel hok met een damane van het keizerrijk, bij voorkeur iemand die er goed in was om de boezemvriendin van pas beteugelde damane te worden. Vroeg of laat hielden de huilbuien dan op. Maar ze wist niet of Suroth dat zou toestaan. Suroth had deze damane uiteraard voor de keizerin opgeëist – iedereen die maar een tiende hiervan persoonlijk bezat, zou verdacht worden van het beramen van een opstand of daar zelfs rechtstreeks van beschuldigd worden – maar ze gedroeg zich alsof de damane haar persoonlijk eigendom waren. Als Suroth dit niet toestond, moest ze iets anders bedenken. Bethamin weigerde om een damane aan wanhoop te verliezen. Ze weigerde een damane om welke reden dan ook te verliezen! De tweede die een bijzondere aantekening kreeg, was Tessi, en bij haar verwachtte ze geen bezwaren.

Zodra Bethamin de deur opende, knielde de Illiaanse met gevouwen handen neer. Haar bed was opgemaakt, haar andere grijze kleren hingen netjes aan de haken, haar borstel en kam lagen netjes naast elkaar op de wastafel en de vloer was geveegd. Bethamin had niet anders verwacht. Vanaf het begin was Tessi heel netjes geweest. Ze werd ook wat dikker nu ze geleerd had om haar bord leeg te eten. Behalve nu en dan wat snoepgoed werd aan het eten streng de hand gehouden; een ongezonde damane was verspilling. Maar Tessi zou nooit met linten getooid worden en meedingen naar de plaats van mooiste damane. Haar gezicht leek altijd boos, zelfs als ze kalm was. Vandaag vertoonde ze echter een glimlach, die ze zich, volgens Bethamin, al voor zij binnen was gekomen, had aangemeten. Van Tessi verwachtte ze nog lang geen glimlach.