Hij beval haar niettemin een beker in te schenken en ze gehoorzaamde snel. Ze wilde hem aan de praat houden, alles doen om het onvermijdelijke uit te stellen. Ze wist zeker dat Egeanin geen sul’dam had gedood, maar het bewijs dat ze daarvoor had, zou haar hetzelfde wrede lor bezorgen als Renna en Seta droegen. Als ze geluk had. Als deze Zoeker zijn plicht aan het rijk net zo uitlegde als Suroth. Hij tuurde in de tinnen beker en liet de donkere appelbrandewijn ronddraaien terwijl zij weer op haar plaats ging zitten. ‘Hoogheer Turak was een groot man,’ mompelde hij. ‘Misschien een van de grootsten die het keizerrijk ooit heeft gekend. Het is jammer dat zijn so’jhins besloten hem in de dood te volgen. Heel eerbaar, maar daardoor weten we niet of Domon bij de bende moordenaars van de hoogheer hoorde.’ Bethamin kromp ineen. Natuurlijk, soms stierf het Bloed door de handen van het Bloed zelf, maar het woord moord werd nooit in de mond genomen. De Zoeker bleef in de beker kijken maar dronk niets. ‘De hoogheer had mij bevolen Suroth in het oog te houden. Hij vermoedde dat zij een gevaar voor het rijk was. En door zijn dood lukte het haar het bevel over de Voorlopers te verwerven. Ik kan niet bewijzen dat ze zijn dood bevolen heeft, maar er is veel wat in die richting wijst. Suroth bracht een jonge damane naar Falme, een Aes Sedai.’ Opnieuw werd de naam vlak en hard uitgesproken. ‘Die slaagde erin om te ontsnappen op precies dezelfde dag dat Turak stierf. Suroth heeft verder een damane in haar hofhouding die ooit een Aes Sedai was. Ze is nimmer zonder halsband gezien, maar...’ Hij haalde zijn schouders op, alsof dit van weinig belang was. Bethamins ogen werden groot. Wie ontdeed een damane van haar halsband? Een goed afgerichte damane was iets om je in te verheugen, maar een damane zonder halsband was een losgelaten dronken grolm! ‘Er is vermoedelijk ook een kans dat ze marath’damane in haar bezit heeft,’ vervolgde hij, alsof hij geen misdaden van hoogverraad opsomde, ik meen dat Suroth het bevel gaf om gevluchte sul’dam uit Tanchico te laten ombrengen, wellicht om Egeanins ontmoetingen met de Aes Sedai verborgen te houden. Jullie sul’dam zeggen altijd dat je een marath’damane op het eerste gezicht kunt onderscheiden. Is dat juist?’
Hij keek ineens op en het lukte haar nog net zijn kille blik met een glimlach te beantwoorden. Zijn gezicht was gewoon alledaags, maar die ogen... Ze was blij dat ze zat. Haar knieën trilden zo erg dat ze verbaasd was dat het onder de rok niet te zien was. ik vrees dat zoiets niet gemakkelijk is.’ Ze slaagde erin om haar stem bijna vast te laten klinken. ‘U... U weet toch zeker genoeg om Suroth aan te klagen vanwege de... m-m-moord op hoogheer Turak?’ Als hij Suroth oppakte, verdween elke noodzaak haar of Egeanin hierin te betrekken.
‘Turak was een groot man, maar mijn plicht gaat de keizerin aan, moge zij eeuwig leven, en door haar het rijk.’ Hij sloeg de brandewijn achterover en zijn gezicht werd even hard als zijn stem. ‘Turaks dood is slechts stof vergeleken bij het gevaar voor het rijk. De Aes Sedai van deze landen zoeken de macht in het rijk, een terugkeer naar de dagen van wanorde en moord, waar geen mens ’s nachts zijn ogen kan sluiten en weten of hij nog zal ontwaken. En zij worden van binnenuit geholpen door de giftige worm van verraad. Ik durf haar niet te grijpen voor ik de hele worm kan doden. Egeanin is een lijn die ik kan volgen naar de worm, en jij bent een lijn naar Egeanin. Dus ga jij je vriendschap met haar weer oppakken, wat her ook mag kosten. Heb je me begrepen?’
‘Ik heb het begrepen, en ik zal gehoorzamen.’ Haar stem beefde, maar wat kon ze anders zeggen? Het Licht mocht haar redden, wat kon ze anders zeggen?
21
Een kwestie van eigendom
Egeanin lag op bed met haar handen hoog, de handpalmen naar het plafond gericht en de vingers gespreid. Haar lichtblauwe rok vormde een waaier over haar benen en ze probeerde heel stil te liggen, zodat ze de smalle plooien niet al te erg verkreukelde. De manier waarop een rok je in je beweging belemmerde, moest wel betekenen dat de rok een uitvinding van de Duistere Heer was. Al liggend bekeek ze haar nagels, die te lang waren om haar handen rond een touw te slaan zonder minstens de helft ervan te breken. Niet dat ze met haar eigen handen de laatste jaren een touw had ingehaald, maar ze was er altijd klaar voor en bereid het te doen als dat noodzakelijk was.
‘... gewone stomkoppigheid,’ mopperde Baile, die de laaiende houtblokken in de bakstenen haard opporde. ‘Het Fortuin moge me prikken, maar de Zeehavik kon scherper en sneller op de wind zeilen dan welk Seanchaans schip ook. Er lagen echt zandbanken voor me, want...’ Ze luisterde alleen naar de eerste woorden, tot ze wist dat hij niet meer over de kamer mopperde en het oude geschilpunt weer had opgepakt. De kamer met de donkere panelen was niet de beste van De Zwerfster, bij lange na niet, maar hij bood wat nodig was, met uitzondering van enig uitzicht. De twee ramen keken uit op een erf. Een Kapitein van het Groen was van gelijke rang als een baniergeneraal, maar in dit gebouw verbleven vooral ondergeschikten, zoals oppers of schrijvers voor de hogere officieren van het Eeuwig Roemrijke Leger. Zowel in het leger als op zee gold dat het weinig hielp als je van het Bloed was, tenzij van het Hoge Bloed. De zeegroene nagellak op haar pinken vonkte. Ze had altijd gehoopt bevorderd te worden, misschien ooit tot Kapitein van het Goud, met een hele vloot onder haar bevel, zoals haar moeder eertijds. Als meisje had ze er zelfs van gedroomd om de titel te mogen voeren van de Hand van de Keizerin ter Zee, ook net zoals haar moeder, en om dan links van de Kristallen Troon te staan en so’jhin te zijn van de keizerin zelf, moge zij eeuwig leven, en met het voorrecht haar rechtstreeks aan te spreken. Jonge meisjes hadden dwaze dromen. En ze moest toegeven dat ze na eenmaal tot Voorloper te zijn gekozen, zelfs aan de kans op een nieuwe naam dacht. Ze hoopte er niet vast op, want daarmee zou ze boven zichzelf stijgen, maar iedereen had geweten dat de herovering van de gestolen landen nieuwe namen aan het Bloed zou toevoegen. Nu was ze Kapitein van het Groen, tien jaar voor ze er eigenlijk op had mogen rekenen en beklom ze de helling van die steile berg die door de wolken naar het voortreffelijke hoogtepunt steeg van de keizerin, moge zij eeuwig leven. Ze betwijfelde echter of ze ooit het bevel zou krijgen over een grootschip, laat staan een flottielje. Suroth zei dat ze haar geloofde, maar waarom had ze dan in Cantorin moeten blijven? En waarom moest ze toen de bevelen eindelijk kwamen zich hier melden en niet op een schip? Er was uiteraard maar een beperkt aantal posten beschikbaar, zelfs voor een Kapitein van het Groen. Dat kon de reden zijn. Wellicht was ze uitgekozen voor een plaats vlak bij Suroth, maar in haar opdracht was alleen vermeld dat ze met het eerste het beste schip naar Ebo Dar moest komen en daar verdere orders diende af te wachten. Het was het Hoge Bloed geoorloofd tegen het lagere Bloed te spreken zonder tussenkomst van een Stem, maar ze had de indruk dat Suroth haar al was vergeten op het moment dat ze na haar beloning mocht vertrekken. Wat ook kon betekenen dat Suroth het niet vertrouwde. De voors en tegens liepen in een rondje achter elkaar. Ze had trouwens al op zeewater geleefd als die Zoeker zijn verdenkingen had geuit. Hij wist waarschijnlijk nog niet genoeg, want anders zou ze nu ongetwijfeld in een kerker zitten krijsen, maar als hij ook in deze stad was, zou hij haar in de gaten houden om haar te betrappen op een misstap. Hij kon geen enkel druppeltje bloed van haar vergieten, maar de Zoekers hadden veel ervaring om dat kleine probleempje te omzeilen. Zolang hij het echter bij waarnemen hield, mocht hij blijven staren tot zijn ogen rood zagen en verdroogden. Ze had nu een stevig dek onder haar voeten en van nu af aan zou ze heel voorzichtig bekijken welke koers ze zou varen. Kapitein van het Goud zat er misschien niet meer in, maar ook als Kapitein van het Groen kon ze eervol uit de dienst stappen. ‘Nou?’ wilde Baile weten. ‘Wat vind je?’