Выбрать главу

Bij Bethamin biggelden de tranen over haar wangen en ze klemde de beker tegen haar borst alsof ze zichzelf wilde omhelzen. Als ze op die manier haar beven wilde stoppen, was het een mislukking van jewelste. Ze staarde Egeanin aan, of keek ze naar iets achter haar. Iets griezeligs. Het vuur had het vertrek nog niet echt verwarmd, maar de zweetdruppeltjes parelden op Bethamins voorhoofd. ‘... En als hij dat van Renna en Seta te weten komt, weet hij het zeker! Dan komt hij mij en de andere sul’dam ophalen! Je moet hem tegenhouden! Als hij mij oppakt, zeg ik jouw naam. Heel zeker!’ Onvast drukte ze de beker tegen haar lippen en slokte alles kokhalzend en hoestend naar binnen, waarna ze Baile de beker voorhield om hem bij te vullen. Hij bewoog zich niet en leek verlamd. ‘Wie zijn Renna en Seta?’ vroeg Egeanin. Ze was even bang als de sul’dam, maar toegeven aan je angst was op zee een snelle manier om te sterven. Of op het land. Als altijd had ze haar vrees snel onder controle. ‘Wat kan de Zoeker van hen te weten komen?’ Bethamins ogen gleden opzij, omdat ze Egeanin niet aan wilde kijken, en opeens wist de laatste het. ‘Het zijn sul’dam. Nietwaar Bethamin? En ze droegen net als jij de halsband.’

‘Ze zijn in dienst van Suroth,’ jammerde Bethamin. ‘Zij mogen nooit meer volledig zijn, mogen nooit meer iemand binden. Suroth weet het.’

Egeanin wreef vermoeid in haar ogen. Misschien was er uiteindelijk wel een samenzwering. Of misschien verborg Suroth dat tweetal om het rijk te beschermen. Het rijk steunde op de sul’dam, zijn sterkte was erop gegrondvest. Het nieuws dat sul’dam vrouwen waren die konden leren geleiden, zou het keizerrijk op zijn grondvesten doen schudden. Haar in elk geval wel. Het had haar wellicht kapotgemaakt. Ze had Bethamin niet uit plichtsbesef bevrijd. Er waren zoveel dingen anders sinds Tanchico. Ze nam niet langer aan dat elke geleidster een halsband behoorde te dragen. Misdadigsters natuurlijk wel, en misschien vrouwen die weigerden gehoorzaamheid te zweren aan de Kristallen Troon en... Ze wist het niet meer. Vroeger had haar leven bestaan uit rotsvaste zekerheden, net zo zeker als de sterren aan de hemel die haar feilloos de weg wezen. Ze wilde haar vroegere leven terug. Ze wilde enkele zekerheden terug, ik dacht, mijn vrouwe,’ begon Bethamin, die hierna geen lippen meer over zou hebben als ze haar tong niet in bedwang hield, ‘als de Zoeker... een ongeluk overkomt, verdwijnt het gevaar wellicht met hem.’ Licht, die vrouw dacht dat er een samenzwering tegen de Kristallen Troon gaande was, maar was bereid die te vergeten om haar eigen huid te redden.

Egeanin stond op en de sul’dam moest wel volgen, ik zal erover nadenken, Bethamin. Je komt me voortaan elke vrije dag opzoeken. Dat zal de Zoeker ook verwachten. Zolang ik nog niets heb besloten, doe je niets. Begrijp je me? Niets, alleen je gewone plichten en wat ik je zeg.’ Bethamin begreep het. Ze was zo opgelucht dat iemand anders het gevaar zou afhandelen dat ze weer knielde en Egeanins hand kuste.

Egeanin duwde de vrouw nog net niet de deur uit, maar direct nadat ze de deur achter Bethamin had gesloten, slingerde ze haar beker naar de haard. De beker raakte de stenen, kaatste terug en rolde over het tapijt naar de stenen vloer. Met een flinke deuk. Haar vader had haar deze bekers gegeven toen ze voor het eerst bevelvoerder werd. Ze leek alle kracht verloren te hebben. De Zoeker had maneschijn en toeval verweven tot een strop voor haar nek. Als ze tenminste voor die tijd al niet tot eigendom zou zijn verklaard. Ze rilde bij die mogelijkheid. Wat ze ook deed, de Zoeker had haar klem gezet.

‘Ik kan hem doden.’ Baile bewoog zijn handen en kromde ze; ze waren even breed als de rest van zijn lijf. ‘Het was een magere vent, als ik me goed herinner. Eraan gewend dat iedereen gehoorzaamt. Hij zal er niet op rekenen dat iemand zijn magere nek wil breken.’

‘Je zult hem nooit vinden, Baile. Hij zal haar geen tweemaal op dezelfde plek vragen en zelfs als je haar dag en nacht volgt... Hij zal zich vermommen. Je kunt niet elke man doden die haar aanspreekt.’ Ze richtte zich kaarsrecht op, stapte ferm naar haar schrijftafeltje en sloeg het deksel open. Het met golvende lijnen versierde tafeltje, de in zilver gevatte glazen inktpot en het zilveren zandvaatje waren een geschenk van haar moeder geweest bij haar eerste bevel. De netjes opgestapelde papieren droegen haar nieuwe zegeclass="underline" een zwaard en een anker aan een rots. ‘Ik ga je vrijlating uitschrijven,’ zei ze terwijl ze haar zilveren pen in de inkt doopte, ‘en je genoeg munten geven voor een overtocht.’ De pen gleed over het papier. Ze had altijd een net handschrift gehad. Het verslag in het logboek moest immers leesbaar zijn. ‘Niet genoeg voor een eigen schip, vrees ik, maar je zult het ermee moeten doen. Je vertrekt op het eerste het beste schip. Scheer de rest van je hoofd kaal en je zult geen moeilijkheden krijgen. Het is nog steeds een schok om een kale man geen pruik te zien dragen, maar tot dusver schijnt niemand...’ Ze snakte naar adem roen Baile het vel onder haar pen wegtrok.

‘Als je mij vrijlaat, kun je me geen bevelen geven,’ zei hij. ‘Bovendien moet je je ervan verzekeren dat ik mezelf kan onderhouden als je me echt bevrijdt.’ Hij stak het papier in het haardvuur, waarna het zwart werd en omkrulde. ‘Je hebt me een schip beloofd en daar houd ik je aan.’

‘Luister dan goed en vergeet niets,’ zei ze met een dwingende stem, maar de toon maakte geen indruk op hem. Het moest door die vervloekte rok komen.

‘Je hebt een bemanning nodig,’ zei hij boven haar uittorenend, ‘en ik kan er een vinden, zelfs hier.’

‘Wat heb ik aan een bemanning? Ik heb geen schip. En al zou ik er een hebben, waar kan ik heen om aan een Zoeker te ontsnappen?’ Baile haalde zijn schouders op alsof dat niet belangrijk was. ‘Eerst de bemanning. Ik heb die jongeman in de keuken herkend, die met dat meisje op zijn knie. Hou op met je gegrijns. Er steekt geen kwaad in een paar kussen.’

Ze richtte zich op en zette alle zeilen bij om hem ferm terecht te wijzen. Ze had gefronst, niet gegrijnsd, en die twee hadden elkaar in het openbaar zitten knuffelen als een stel dieren, en hij was haar eigendom! Op die manier kon hij haar niet aanspreken! ‘Zijn naam is Mart Cauton.’ Baile praatte gewoon door! ‘Aan zijn kleren te zien is hij heel hoog gestegen. Maar de eerste keer dat ik hem zag, droeg hij een boerenkiel en was hij op de vlucht voor Trolloks uit een stad waar zelfs Trolloks doodsbang zijn. En het laatste wat ik van hem zag, was toen een stad, Wittebrug, voor de helft, nou ja bijna, in de fik stond en een Myrddraal hem en zijn vrienden wilde doden. Iedere man die Trolloks en een Myrddraal kan overleven, heeft zo z’n nut, denk ik. Zeker nu.’

‘Op een goede dag stuur ik wat van die Trolloks en Myrddraal op jou af,’ mopperde ze. Die dingen konden lang zo verschrikkelijk niet zijn als hij beschreef.

Hij grinnikte hoofdschuddend. Hij wist hoe ze dacht over dat zogenaamde Schaduwgebroed. ‘Nog beter, die jongen, Mart Cauton, had vrienden bij zich op het schip. Ook goede mannen voor hier en nu. En eentje ken je. Thom Merrilin.’

De adem stokte in Egeanins keel. Merrilin was een slimme oude man. Een gevaarlijke oude man. En hij was bij die twee Aes Sedai geweest toen ze Baile voor het eerst had ontmoet. ‘Baile, is hier sprake van een samenzwering? Wil je me dat alsjeblieft zeggen?’ Niemand zei alsjeblieft tegen eigendom, zelfs niet tegen een so’jhin. Tenzij men iets heel, heel graag wilde.