Opnieuw schudde hij zijn hoofd, legde een hand op de schoorsteenmantel en staarde fronsend in het vuur. ‘Aes Sedai zweren even vaak samen als vissen zwemmen. Wellicht broeden ze samen met Suroth iets uit, maar de grote vraag is of zij met de Aes Sedai zal samenwerken. Ik heb haar naar damane zien kijken als naar een schurftige hond met vlooien en ziektes. Dus, brengt zij het op om met de Aes Sedai te praten?’ Hij keek op en zijn ogen waren open en verborgen niets. ‘Dit is echt de waarheid. Op het graf van mijn grootmoeder, ik weet niets van een samenzwering. Maar zelfs als ik er tien zou kennen, zou ik geen enkele Zoeker of iemand anders toestaan jou pijn te doen, wat dat mij ook mag kosten.’ Zulke woorden zou wellicht elke trouwe so’jhin gebruiken. Nou ja, zij had nog nooit zo’n oprecht en open antwoord van een so’jhin gehoord en het gevoel was goed. Ze besefte echter wel dat Baile het anders bedoelde en het nooit op die so’jhin-manier zou bedoelen. ‘Dank je wel, Baile.’ Hoewel een ferme stem eigenlijk heel gewoon moest zijn voor een kapitein, was ze er op dit moment trots op dat ze dat ook daadwerkelijk had klaargespeeld. ‘Zoek die meester Cauton en Tom Merrilin op als je dat kunt. Wellicht hebben we er iets aan.’
Hij maakte geen buiging toen hij haar verliet, maar ze overwoog niet eens of ze hem niet wat beschaving bij behoorde te brengen. Ze zou niet toestaan dat de Zoeker haar kwam ophalen, wat het ook mocht kosten om hem tegen te houden. Dat besluit had ze al genomen vóór ze Bethamin had vrijgelaten. Ze vulde de gebutste beker tot de rand met brandewijn en wilde zo ontzettend dronken worden dat ze niet eens meer kon denken. In plaats daarvan bleef ze echter de hele ochtend in de donkere vloeistof staren, zonder er iets van te proeven. Wat het haar mocht kosten. Licht, ze was niets beter dan Bethamin! Maar dat inzicht deed er niet toe. Wat het haar ook mocht kosten.
22
Uit de lucht
De Amhara-markt was een van de drie markten in Far Madding waar vreemdelingen mochten handelen, maar ondanks de naam leek het enorme plein totaal niet op een markt. Er waren geen kraampjes en er was geen koopwaar. Een paar mensen te paard, een handvol draagstoelen met in felle kleuren gestoken dragers en een enkele koets met gesloten gordijntjes zochten hun weg door de kleine maar drukke menigte. De meeste mensen hielden hun mantels goed dicht tegen de koude ochtendwind, die van het meer kwam dat rond de hele stad lag, en hun haast werd meer veroorzaakt door deze kou dan door dringende zaken. Rond het plein stonden, net als bij de twee andere vreemdelingenmarkten, de hoge stenen huizen van de geldschieters, de herbergen met hun leien daken voor uitlandse kooplieden en de stevige vensterloze pakhuizen voor hun goederen. Daartussen lagen de stenen stallen en de ommuurde wagenerven geklemd. Far Madding was een stad van stenen muren en leien daken. Rond deze tijd van het jaar waren de herbergen hooguit voor een kwart gevuld, en de pakhuizen en erven waren zelfs nog leger. Maar wanneer de lente kwam, zou de handel weer opbloeien en zouden de kooplui het driedubbele betalen voor een plekje. Midden op het plein stond op een rond marmeren voetstuk het twaalf voet hoge trotse standbeeld van Savion Amhara. Het marmer toonde haar in een gewaad met veel bont en een fraai bewerkte ambtsketen om de hals. Haar marmeren gezicht stond streng onder haar met juwelen versierde diadeem en haar rechterhand lag ferm op het gevest van een zwaard waarvan de punt tussen haar muilen rustte. Haar opgeheven linkerhand wees waarschuwend naar de Tyrpoort, die driekwart span verder lag. Far Madding was afhankelijk van kooplieden uit Tyr, Illian en Caemlin, maar de Hoge Raad was van het begin af aan op zijn hoede geweest voor vreemdelingen en hun verderfelijke manieren. Onder het standbeeld stond een straatwacht met stalen helm en in een leren jas met metalen plaatjes als schubben erop genaaid. De linkerschouder vertoonde een Gouden Hand. Hij gebruikte een lange stok om de zwartvleugelduiven weg te jagen. Savion was een van de drie meest bewonderde vrouwen in de geschiedenis van Far Madding, hoewel men aan de overkant van het meer nog nooit van haar had gehoord. Twee mannen uit deze stad werden daarentegen wel in elk geschiedenisboek vermeld, hoewel de stad tijdens de geboorte van de een Aren Mador werd genoemd, en tijdens de geboorte van de ander Fel Moreina. Far Madding deed echter zijn uiterste best om Raolin Duistervaan en Jurian Steenboog te vergeten. Juist vanwege deze twee mannen bevond Rhand zich echter in Far Madding.
Een paar mensen keken even naar hem toen hij langsliep, maar niemand keek een tweede keer. Met zijn blauwe ogen en zijn haar tot op de schouders was het duidelijk dat hij van buiten kwam. De mannen van hier droegen hun haar soms tot laag op de rug, ofwel samengebonden onder aan de nek ofwel bijeengehouden door een grote haarspeld. Rhand droeg onopvallende wollen kleren, niet beter dan die van een redelijk geslaagde koopman, en hij was niet de enige die ondanks de wind zonder mantel liep. De meeste anderen waren Kandori met hun gevorkte puntbaardjes, Arafellers met hun vlechten met belletjes, of Saldeaanse mannen en vrouwen met hun haviksneuzen, die dit weer zacht vonden in vergelijking met de winters in de Grenslanden. Nergens viel uit op te maken dat hij geen Grenslander was. Hij had de kou buitengesloten en negeerde hem zoals hij een bromvlieg negeerde. Een mantel zou hem in de weg zitten als hij de kans kreeg iets te doen.
Vandaag trok zelfs zijn lengte geen aandacht. Er waren behoorlijk wat lange mannen in Far Madding, hoewel slechts enkelen uit de stad zelf kwamen. Manel Rochaid was zelf maar een hand kleiner dan Rhand, zo niet minder. Rhand bleef een flink eind van hem vandaan en liet mensen en draagstoelen tussen hem en zijn prooi komen, waardoor hij de man soms niet eens zag. Met behulp van wat kruiden van Nynaeve had hij zijn haar zwart gemaakt en hij betwijfelde of de afvallige Asha’man hem zou opmerken, zelfs als hij zich zou omdraaien. Rhand was niet bang om Rochaid kwijt te raken. De meeste inwoners van Far Madding droegen kleding in onopvallende kleuren, met wat gekleurd borduurwerk op borst en schouders en, voor de meer welgestelden onder hen, misschien een versierde haarspeld. Ook buitenlandse kooplieden hadden een voorkeur voor eenvoudige kleding zonder opsmuk, om er niet al te rijk uit te zien, en hun wachten en voerlieden kleedden zich in grove wol. Rochaids felrode zijden jas viel behoorlijk op. Hij schreed als een koning over het plein, een hand op het gevest van zijn zwaard, terwijl zijn met bont afgezette mantel in de wind achter hem aan wapperde. De man was een dwaas. Die wapperende mantel en dat zwaard trokken de aandacht. Zijn gekrulde en met was ingewreven snor gaf aan dat hij een Morlander was, die net als elk ander menselijk wezen zou moeten rillen van de kou, en dan dat zwaard... Een dwaas van het zuiverste water.
JIJ BENT HIER DE DWAAS, OM NAAR DEZE PLEK TE KOMEN, hijgde Lews Therin in zijn hoofd. Dwaasheid! Dwaasheid! We moeten hier weg! Dat moet!
Rhand lette niet op de stem. Hij trok zijn handschoenen goed en bleef Rochaid rustig volgen. Enkele straatwachten op het plein hielden de man in het oog. Vreemdelingen werden beschouwd als relschoppers en heethoofden, en Morlanders hadden de naam wel heel heetgebakerd te zijn. Een vreemdeling met een zwaard trok altijd de aandacht van de wacht. Rhand was blij dat hij besloten had het zijne bij Min in de herberg achter te laten. Ze was sterker aanwezig in zijn hoofd dan Elayne of Aviendha, of Alanna. Hij was zich van hen maar vaag bewust, terwijl Min in hem scheen te leven. Toen Rochaid de Amhara-markt verliet en de stegen indook, fladderden talloze duiven van de daken op, maar in plaats van feilloos de lucht in te scheren, vlogen ze tegen elkaar aan en sommige dwarrelden met klapperende vleugels naar beneden. De mensen, en dus ook de straatwachten die Rochaid zojuist nog nadrukkelijk in de gaten hadden gehouden, keken verbijsterd. Rochaid keek echter niet op of om. Hij wist dat Rhand in de stad was, ook zonder de gevolgen was de aanwezigheid van een ta’veren te zien, of hij zou hier niet geweest zijn.