Выбрать главу

Eindelijk kwam hij dichtbij genoeg voor een duidelijk beeld van de man die hij achtervolgde. Rochaid was eindelijk verstandig geworden en had de mantel om zich heen getrokken om de rode jas en het zwaard te verbergen. Eigenlijk leek hij nu helemaal niet meer op te willen vallen. Hij schoof langs de gevels en zijn schouder raakte de winkelpuien. Plotseling keek hij verstolen om zich heen en sprong toen een steegje in tussen een kleine mandenmakerij en een herberg waarvan het uithangbord zo vuil was dat de naam helemaal verdwenen was. Rhand grijnsde bijna en rende zonder in te houden achter hem aan. In de steegjes van Far Madding waren geen straatwachten of wachthuisjes.

Die steegjes kronkelden nog meer dan de straten die Rhand net achter zich gelaten had; ze vormden een eigen doolhof in het midden van elke wijk. Rochaid was al uit het gezicht verdwenen, maar Rhand kon zijn laarzen horen op de vochtige, steenachtige grond. Het geluid weerkaatste tussen de vensterloze muren; hij holde door en belandde in gangetjes die net breed genoeg waren voor twee man. Waarom was Rochaid deze doolhof ingelopen? Hij wilde blijkbaar snel zijn doel bereiken. Maar hij kon onmogelijk weten hoe je de steegjes moest gebruiken om ergens anders te komen. Ineens besefte Rhand dat de enige laarzen die hij hoorde die van hemzelf waren en hij bleef stokstijf staan. Stilte. Hij zag hier drie nauwe steegjes die op het zijne uitkwamen. Hij haalde nauwelijks adem en luisterde gespannen. Stilte. Hij had bijna besloten terug te gaan toen hij uit het dichtstbijzijnde steegje een kletterend geluid hoorde alsof iemand per ongeluk een steen tegen de muur had geschopt. Het was het beste om de man te doden en het achter de rug te hebben. Rhand liep de hoek om, het steegje in, en vond Rochaid op hem wachten.

De Morlander had zijn mantel open en beide handen lagen op het gevest van zijn zwaard. De vredesband van Far Madding verbond gevest en schede in een web van fijne draden. Rochaid grijnsde. ‘Je was net zo makkelijk te lokken als een duif,’ zei hij terwijl hij zijn zwaard uit de schede trok. De draden van de vredesband waren doorgesneden en weer vastgemaakt, zodat ze bij een vluchtige blik nog heel leken. ‘Vlucht, als je wilt.’

Rhand vluchtte niet. In plaats daarvan drukte hij zijn linkerhand op de top van Rochaids gevest en blokkeerde het zwaard, dat nog half in de schede zat. Rochaids ogen werden groot van verrassing, maar hij besefte nog steeds niet dat zijn gegniffel hem al het leven had gekost. Hij bewoog naar achteren om ruimte te maken, zodat hij zijn zwaard helemaal uit de schede kon trekken. Maar Rhand volgde hem soepel, hield het zwaard omlaag, draaide zijn bovenlijf half weg en dreunde de knokkels van zijn rechterhand tegen Rochaids keel. Fr knapte kraakbeen en de afvallige vergat elke gedachte aan doden. Met wijd open ogen strompelde hij naar achteren, sloeg beide handen om zijn keel en probeerde wanhopig door zijn kapotte luchtpijp adem te halen.

Rhand zette reeds een dodelijke slag onder het borstbeen in toen hij achter zich een fluisterzacht geluid hoorde. Opeens kreeg Rochaids uitdaging een heel nieuwe betekenis. Rhand schopte Rochaids benen opzij en liet zich boven op de man vallen. Het metalen geluid van een harde slag dreunde tegen steen, waarna er iemand vloekte. Rhand greep het heft van Rochaids zwaard, rolde verder en trok het wapen uit de schede toen hij op zijn rug rolde. Rochaid gaf een schrille, verstikte kreet toen Rhand opveerde en naar de nieuwe man keek. Raefar Kisman stond verbijsterd naar Rochaid te staren. Het wapen waarmee hij Rhand had willen doorboren, was nu in Rochaids borst gedreven. Er borrelde bloed op de lippen van de Morlander, hij schraapte met zijn hielen over de grond en sneed zijn handen aan het scherpe staal toen hij het probeerde los te trekken. Kisman was niet zo lang en voor een Tyrener nogal bleek. Hij droeg net zulke eenvoudige kleren als Rhand, maar wel een zwaardgordel. Als hij die echter onder zijn mantel verborg, kon hij overal onopgemerkt in Far Madding rondlopen.

Zijn ontsteltenis duurde maar even. Toen Rhand met het zwaard in beide handen overeind kwam, trok Kisman zijn eigen wapen los en lette niet meer op zijn stuiptrekkende metgezel. Hij sloeg Rhand gade en zijn hand verschoof zenuwachtig over het lange gevest van zijn zwaard. Hij was zonder twijfel een van die geleiders die zo trots waren op de Ene Kracht als wapen dat ze de lessen met het zwaard veronachtzaamd hadden. Rochaid gaf een laatste stuiptrekking en lag stil. Zijn ogen staarden omhoog.

‘Tijd om te sterven,’ zei Rhand rustig, maar toen hij naar voren kwam, klonk er ergens achter de Tyrener een ratel. Hij hoorde stemmen roepen. Straatwachten.

‘Ze grijpen ons allebei,’ hijgde Kisman. Hij klonk gehaast. ‘Als ze ons naast een lijk vinden, hangen ze ons allebei op! Dat weet je!’ Hij had gelijk, gedeeltelijk tenminste. Als de wachten hen hier aantroffen, zouden ze naar de kerkers onder de Zaal van de raadsleden worden gesleept. Nog meer gekletter en nog meer stemmen, dichterbij. De wachten moesten gezien hebben hoe drie man na elkaar dezelfde steeg in waren gedoken. Misschien hadden ze zelfs Kismans zwaard gezien. Rhand knikte met tegenzin.

De Tyrener liep behoedzaam achteruit, en toen hij zag dat Rhand hem niet volgde, schoof hij zijn zwaard in de schede en rende met wild fladderende mantel weg.

Rhand wierp Rochaids zwaard over het lijk en rende de andere kant op. Uit die richting hoorde hij nog geen gekletter. Met wat geluk kon hij terug op straat zijn en in de menigte opgaan voor hij gezien werd. Hij had een andere angst dan de strop. Als zijn handschoenen werden afgestroopt en de draken op zijn armen zichtbaar werden, zou hij niet meer opgehangen worden, dat wist hij zeker. Maar de raadsleden hadden verklaard dat ze Elaida’s vreemde bekendmaking hadden aanvaard. Als hij eenmaal in een kerker zat, zou hij daar blijven tot de Witte Toren hem liet halen. Dus rende hij zo snel mogelijk weg.

Kisman verdween in de mensenmassa op straat en slaakte een zucht van verlichting toen drie straatwachten de steeg inrenden waar hij net uit was gekomen. Hij hield zijn zwaard onder zijn mantel verborgen en liep met de mensenstroom mee, niet sneller dan anderen, soms zelfs wat langzamer. Niets aan hem trok de aandacht van de wachten. Er kwamen net twee voorbij die een vechtstok op de schouder droegen waaraan een zak hing die om een vastgebonden gevangene was gewikkeld. Alleen het hoofd stak eruit en zijn ogen keken wild alle kanten op. Kisman huiverde. Dat had hijzelf kunnen zijn! Hij!

Hij was om te beginnen al een dwaas geweest om zich door Rochaid te laten overhalen. Ze werden geacht op de anderen te wachten nadat ze een voor een de stad waren ingeglipt om aandacht te vermijden. Rochaid had de eer opgeëist om Altor te mogen doden. De Morlander had gebrand van verlangen om te bewijzen dat hij beter was dan Altor. Nu was ook dat verlangen gestorven en had hij bijna Raefar Kisman met zich meegesleurd. Dat maakte Kisman woest. Hij wilde liever macht dan roem, wellicht de macht om vanuit de Steen over Tyr te heersen. Misschien nog meer. Hij wilde eeuwig leven. Die zaken waren hem beloofd; hij had er recht op. Zijn razernij kwam voor een deel voort uit zijn onzekerheid of ze inderdaad geacht werden om Altor te doden. De Grote Heer wist wat hij wilde... Hij zou niet goed meer slapen tot de man dood en begraven was! En toch... ‘Dood hem,’ had de M’Hael bevolen voor hij hen naar Cairhien gestuurd had, en hij was even onaangenaam getroffen door hun ontdekking als door hun falen. Far Madding was hun laatste kans, daar had hij geen twijfel over laten bestaan. Dashiva was gewoon verdwenen. Kisman wist niet of hij gevlucht was of dat de M’Hael hem gedood had, maar het kon hem niet schelen.

‘Dood hem,’ had Demandred later bevolen, en hij had eraan toegevoegd dat ze beter dood konden zijn dan opnieuw ontdekt worden. Door iedereen, zelfs door de M’Hael, alsof Demandred niets wist van Taims bevel.

Weer later had Moridin gezegd: ‘Dood hem als je niet anders kan, maar breng alles wat hij bezit naar mij toe. Dan zullen jou alle vroegere misstappen worden vergeven.’ De man had gezegd dat hij een Uitverkorene was, en niemand was zo gek om dat te beweren als het niet waar was, maar toch scheen hij Altors bezittingen belangrijker te vinden dan zijn dood, dat het doden bijzaak was en niet echt nodig.