Выбрать главу

‘Men heeft mij ooit gezegd dat geduld een schone zaak is, golfvrouwe.’ Hoewel Cadsuane Harines juiste titel gebruikte, klonk er geen onderdanigheid of achting in haar woorden door. Verre van dat. ‘U rijdt bij mij. Zorg ervoor bij te blijven en niet van het paard af te vallen. Het zou heel onprettig zijn als ik u als een zak graan moet vervoeren. Als we eenmaal in de stad zijn, houdt u zich stil, tenzij ik u vraag iets te zeggen. Ik sta u niet toe om moeilijkheden te veroorzaken doordat u niets weet. Laat u door Sarene leiden. Zij heeft haar aanwijzingen.’

Shalon rekende op een volgende woedende uitbarsting, maar Harine zweeg, als kostte dat zichtbaar moeite. Ze leek bijna te krimpen door de inspanning niet boos uit te vallen. Nadat Cadsuane zich had omgedraaid, mopperde Harine binnensmonds iets fels, maar ze klemde haar tanden op elkaar toen Sarene haar paard aanzette. Blijkbaar mocht de Aes Sedai haar gemopper niet horen. Bij Cadsuane rijden betekende in werkelijkheid achter haar rijden, zuidwaarts, tussen de bomen door. Alanna en Verin reden naast Cadsuane, en toen Harine probeerde er als vierde naast te komen, was een blik voldoende om duidelijk te maken dat niemand anders welkom was. Opnieuw beheerste Harine zich en keek om de een of andere reden fronsend naar Sarene, waarna ze haar paard ruw wendde om tussen Shalon en Moad te komen rijden. Ze nam niet de moeite andere vragen te stellen aan Sarene, die links van Shalon reed, maar wierp slechts woeste blikken op de vrouwen voor haar. Als Shalon niet beter had geweten, zou ze hebben gedacht dat er meer verbittering in die blik lag dan kwaadheid.

Wat Shalon betrof, zij was blij dat ze in stilte reden. Paardrijden was al moeilijk genoeg zonder een gesprek te moeten voeren. Bovendien besefte ze opeens waarom Harine zich zo vreemd gedroeg. Harine probeerde olie op de golven van de Aes Sedai te gieten. Dat moest het wel zijn. Harine beheerste zich nooit, tenzij daar grote noodzaak toe was. De inspanning die het nu kostte om haar woede te onderdrukken, moest haar inwendig op een kookpunt hebben gebracht. En als haar inspanning niet het gewenste resultaat had, zou ze Shalon in de kookpot gooien. Die wetenschap bezorgde Shalon nu al hoofdpijn. Het Licht mocht haar helpen en leiden, maar er moest een manier zijn om te voorkomen dat ze haar zuster moest bespieden zonder dat haar ketting van alle eer werd ontdaan en zij op een praam terechtkwam met een zeilvrouwe die maar zat te piekeren waarom ze nooit in rang was gestegen en bereid was elke grief uit te leven op de mensen om haar heen. En wat even erg was: Mishael zou wellicht verklaren dat hun huwelijkseden verbroken waren. Er moest een uitweg zijn.

Soms draaide ze zich om en keek ze naar de Aes Sedai achter haar. Uit de vrouwen voor haar kon ze niets wijs worden. Regelmatig wisselden Cadsuane en Verin van gedachten, maar dan bogen ze zich naar elkaar toe en spraken zo zacht dat niemand anders het kon horen. Alanna leek volkomen gespitst op hun reisdoel en haar ogen waren voortdurend op het zuiden gericht. Driemaal wilde ze haar paard sneller laten voortstappen, maar telkens haalde Cadsuane haar met een kalm woord terug, waarop Alanna aarzelend, met felle blikken en boze grimlachjes, gehoorzaamde. Cadsuane en Verin leken de vrouw te beschermen. Cadsuane gaf haar klopjes op de arm, net zoals Shalon op de nek van haar paard deed. En Verin keek haar stralend aan, alsof Alanna herstellende was van een ziekte. Shalon kon er niets belangrijks uit afleiden. Dus ging ze over de anderen nadenken.

Je steeg op de schepen niet alleen in rang op grond van hoe kundig je de winden kon weven, het weer kon voorspellen of een positie kon bepalen. Als je de bedoeling niet leerde kennen die verborgen lag onder de woorden, als je de betekenis niet inzag van gebaartjes en gezichtsuitdrukkingen en als je niet leerde wie zich schikte naar een ander, dan waren moed en vaardigheid vaak niet voldoende voor bevordering. Ze had al een behoorlijk aantal zaken door waarneming opgestoken, al wist ze nog niet precies wat ze ermee kon. Vier van de andere Aes Sedai, Nesune, Erian, Beldeine en Elza, reden in een groepje niet ver achter haar, al waren ze niet echt samen. Ze praatten niet met elkaar en keken elkaar niet aan. Ze leken elkaar zelfs niet zo te mogen. In gedachten deelde Shalon ze in dezelfde boot in als Sarene. De Aes Sedai beweerden dat ze onder Cadsuane allemaal één waren, maar dat was niet waar. Merise, Corele, Kumira en Daigian voeren in de andere boot, die bestuurd werd door Cadsuane. Soms leek Alanna in de ene boot te horen, soms in de andere, terwijl Verin ergens bij Cadsuanes boot leek te horen maar er niet in zat. Ze zwom wellicht langszij mee terwijl Cadsuane haar hand vasthield. En als dat niet vreemd was, dan was er nog de eerbied. Vreemd genoeg leken de Aes Sedai hun vermogen in de Ene Kracht boven ervaring of kunde te stellen. Hun rangen waren dan ook gebaseerd op dat vermogen. Allen toonden natuurlijk eerbied ten opzichte van Cadsuane, maar hoeveel eerbied men naar anderen toe verschuldigd was, was onduidelijk. Volgens hun eigen rangorde hadden sommigen in Nesunes boot een rang, waardoor ze eerbied mochten verwachten van zusters uit Cadsuanes boot, maar hoewel ze eerbiedig waren tegen de mensen in Cadsuanes boot, deden ze dat op een manier alsof het een hoger geplaatste betrof die een ernstige misdaad had begaan. Volgens die rangorde stond Nesune, met uitzondering van Cadsuane en Merise, hoger dan ieder ander. Nesune toonde op haar beurt eerbied aan Daigian, die helemaal onderaan stond, maar op een uitdagende manier, net als de anderen in haar boot. Het gebeurde nooit opvallend, een iets geheven kin, een iets opgetrokken wenkbrauw, bewegende lippen, maar wel duidelijk voor een oog dat geoefend was om op een schip in rang te stijgen. Misschien betekende het allemaal niets, maar als zij touw moest pluizen, dan kon ze dat alleen doen door een draadje op te sporen en te gaan trekken. De wind begon op te steken. Windvlagen drukten haar mantel tegen haar rug en lieten hem aan beide kanten fladderen. Ze merkte het amper.

De zwaardhanden waren wellicht een ander draadje. Ze reden allemaal achteraan en waren slecht zichtbaar door de Aes Sedai die voor hen reden. Shalon had gedacht dat er bij twaalf Aes Sedai toch wel meer dan zeven zwaardhanden zouden zijn. Iedere Aes Sedai werd geacht er een of meer te hebben. Ze schudde het hoofd van ergernis. Behalve de Rode Ajah natuurlijk. Ze was niet volslagen onbekend met de Aes Sedai.

In elk geval was de vraag niet hoeveel zwaardhanden er waren, maar of ze allemaal wel zwaardhand waren. Ze was er zeker van dat ze de oude Damer en de knappe Jahar ook in het zwart had gezien voor ze plotseling goede maatjes werden met de zusters. Destijds had ze geen zin gehad om hen beter te bestuderen en had ze halfblind rondgelopen, onder andere door die verrukkelijke Ailil. Ze was er echter zeker van. Wat er ook met Eben aan de hand was, ze wist bijna zeker dat Damer en Jahar nu zwaardhand waren. Bijna. Jahar sprong even snel op als Nethan of Bassane wanneer Merise in de vingers knipte en uit de manier waarop Corele naar Damer lachte, was hij of haar zwaardhand of haar bedverwarmer. Shalon kon zich echter niet voorstellen dat een vrouw als Corele een bijna kale, hinkende oude man in haar bed toeliet. Ze wist niet zoveel van de Aes Sedai, maar ze was er zeker van dat het binden van een geleider geen aanvaarde alledaagse praktijk was. Als ze kon bewijzen dat dat gebeurd was, was dat mes misschien scherp genoeg om haar van Cadsuane los te snijden.

‘De mannen kunnen nu niet meer geleiden,’ mompelde Sarene. Shalon ging zo snel weer recht in het zadel zitten dat ze de manen met beide handen moest vastgrijpen om niet van het paard af te vallen. De wind blies haar mantel over haar hoofd, zodat ze die omlaag moest rukken voor ze weer rechtop kon zitten. Ze verlieten de bomen en zagen onder zich een brede weg die vanuit de heuvels naar een meer in het zuiden boog, dat een span verder lag. Ze stonden aan de rand van een vlak stuk land waarop bruin gras zich als een bruine zee uitstrekte naar de einder. Doordat ze zo hoog stonden, merkte ze op dat het meer, waarvan de westelijke oever was begroeid met een smalle strook riet, een meelijwekkend plasje water was dat niet meer dan zo’n tien span lang was en aanzienlijk minder breed. Voor zover ze kon zien lag er in het midden van het meer een eiland van redelijke omvang. Het werd omringd door hoge muren met torens en werd geheel ingenomen door een stad. Ze nam dat alles in een oogopslag op terwijl ze haar blik op Sarene richtte. Het leek bijna of die vrouw haar gedachten had gelezen. ‘Waarom kunnen ze niet geleiden?’ vroeg ze. ‘Hebben jullie...? Hebben jullie ze... gestild?’ Ze meende dat dat het juiste woord was, maar ze had aangenomen dat een man daardoor stierf. Ze had altijd aangenomen dat het slechts een vreemde manier was om de doodstraf om de een of andere onbekende reden wat te vergulden.