Выбрать главу

‘Ze schrijven de namen op van alle vreemdelingen,’ zei Sarene. ‘De raadsleden willen graag weten wie er in de stad is.’

‘Misschien zouden ze een golfvrouwe wel binnenlaten zonder omkoopgeld,’ merkte Harine droogjes op. De magere soldaat wendde zich af van Alanna en schrok, zoals iedere landrot deed, van de sieraden van Shalon en Harine voor hij naar hen toekwam. ‘Uw naam, vrouwe, als het u behaagt,’ zei hij beleefd tegen Sarene en knikte weer. Ze gaf die zonder de titel van Aes Sedai. Shalon noemde gewoon haar eigen korte naam maar Harine noemde al haar titels: Harine din Togara Tweewinden, golfvrouwe van de Shodein-clan, buitengewoon gezant voor de Vrouwe der Schepen van de Atha’an Miere. De man knipperde met z’n ogen, beet op z’n tong en boog het hoofd over zijn schrijfplank. Harine keek boos. Wanneer ze indruk op iemand wilde maken, verwachtte ze dat te merken.

Terwijl de man aan het schrijven was, drong een stevige gehelmde soldaat met een leren tas aan de schouder zich tussen Harines paard en dat van Moad door. Achter de spijlen van zijn vizier vertrok een lelijk litteken zijn mond tot een spottende trek, maar hij gaf Harine wel een beleefde hoofdknik. Waarna hij Moads zwaard wilde pakken.

‘Je moet het hem meegeven voor het aanbrengen van de vredesband of je wapens hier laten tot je weer vertrekt,’ merkte Sarene vlug op toen de zwaardmeester de schede uit de handen van de ander trok. ‘Daarom heeft Cadsuane dat geld betaald, golfvrouwe. In Far Madding mag niemand meer dan een dolk dragen. Zwaarden worden alleen toegestaan als ze verzegeld zijn met de vredesband, zodat ze niet getrokken kunnen worden. Zelfs de Muurwachten, zoals deze mannen, mogen hun zwaard niet mee de stad in nemen. Dat klopt, nietwaar?’ vroeg ze de magere soldaat, en hij antwoordde dat dat klopte en dat dat een goede zaak was.

Schouderophalend schoof Moad het wapen uit zijn buikband en toen de kerel met de eeuwig spottende trek eveneens zijn dolk met het ivoren heft verlangde, gaf hij die ook af. De man stak de lange dolk in zijn eigen riem en pakte een rol fijn draad uit zijn tas, waarna hij nauwkeurig het zwaard in een fijn maas begon te wikkelen. Nu en dan stopte hij, pakte een zegel uit zijn riem en vouwde een klein loden plaatje rond de draden. Hij deed het snel en handig. ‘De lijst met namen wordt aan de wachten bij de andere twee bruggen doorgegeven,’ zei Sarene, ‘en de mannen moeten laten zien dat de draden nog heel zijn, anders worden ze vastgehouden tot een rechter heeft bekeken of ze geen misdaad hebben begaan. Zelfs als dat niet het geval is, bestaat de straf uit een heel hoge boete en zweepslagen. De meeste vreemdelingen geven uit zuinigheid hun wapens af voor ze binnenkomen, maar als wij dat zouden doen, moeten we ook weer langs deze brug de stad verlaten. En het Licht mag weten welke kant we hierna oprijden.’ Ze keek naar Cadsuane, die Alanna probeerde tegen te houden om in haar eentje de lange brug op te rijden. Sarene voegde er bijna binnensmonds aan toe: ik hoop tenminste dat ze het daarom doet.’

Harine snoof. ‘Dit is belachelijk. Hoe moet hij zich nu verdedigen?’

‘In Far Madding hoeft een man dat niet, vrouwe.’ De stem van de man was schor maar klonk niet spottend. Hij stelde iets wat heel gewoon was. ‘De straatwacht zorgt voor veiligheid. Als we elke man toestaan naar believen een zwaard te dragen, zullen we heel gauw net zo slecht zijn als andere steden. Ik heb gehoord, vrouwe, hoe dat is en zoiets wensen wij hier niet.’ Met een lichte buiging naar Harine stapte hij verder langs de stoet, gevolgd door de man met het schrijfplankje.

Moad bekeek even zijn zwaard en dolk, beide keurig gewikkeld in de scheden, en schoof ze weer terug, ervoor zorgend dat de zegels niet in zijn sjerp bleven haken. ‘Zwaarden zijn alleen nuttig wanneer hersens niet meer werken,’ zei hij. Opnieuw snoof Harine. Shalon vroeg zich af hoe die kerel zijn lirteken had opgelopen als Far Madding dan zo veilig was.

Er klonken wat bezwaren achter in de groep mannen, maar ze werden snel tot zwijgen gebracht. Door Merise, waagde Shalon te denken. Soms plaatste die zelfs Cadsuane in de schaduw. Haar zwaardhanden leken op de geoefende waakhonden van de Amayar, klaar om op het eerste fluitje op te springen, en ze aarzelde geen moment om ook de zwaardhanden van de andere Aes Sedai tot de orde te roepen. Nadat alle zwaarden en dolken verzegeld waren en de pakpaarden nagezocht op verborgen wapens, reden ze met kletterend hoefgetrappel de brug over. Shalon probeerde alles tegelijk in zich op te nemen, niet zozeer uit belangstelling als wel door haar poging te vergeten wat ze miste.

De brug was even breed als de weg erachter. Lage stenen randen zorgden ervoor dat een wagen niet het water in kon rijden, maar ze boden geen enkele bescherming tegen aanvallers. De brug was lang, zeker driekwart span, en kaarsrecht. Nu en dan gleed er een boot onder hen door, wat ze niet hadden kunnen doen als ze masten hadden gehad. Hoge torens stonden aan weerszijden van de met ijzeren banden beslagen stadspoort. Dit was de Caemlinpoort, volgens Sarene, waar wachten met het teken van het gouden zwaard op de schouder bogen voor de vrouwen en achterdochtig naar de mannen loerden. De straat erachter...

Het had geen zin alles te willen zien. De straat was breed en recht, vol mensen en karren, en liep russen stenen gebouwen van twee of drie verdiepingen door; alles leek in elkaar over te gaan. De Bron was nog steeds weg! Ze wist dat die terug zou komen als ze hier vertrok, en Licht, hoe eerder dat gebeurde hoe beter. Hoelang zouden ze hier nog blijven? Misschien was de Coramoor in deze stad en Harine was van plan zichzelf heel snel aan hem voor te stellen, misschien omdat hij was wie hij was, misschien omdat ze meende dat zij met zijn hulp bevorderd zou worden tot Vrouwe der Schepen. Tot Harine wegging en tot Cadsuane hen van de overeenkomst ontsloeg, moest Shalon hier voor anker. Hier in deze stad, waar geen Ware Bron was.

Sarene bleef maar doorpraten maar Shalon hoorde haar amper. Ze staken een groot plein over met in het midden een enorm groot standbeeld van een vrouw. Shalon ving alleen haar naam op, Einion Avharin, en besefte dat Sarene haar vertelde waarom die vrouw in Far Madding zo beroemd was en waarom haar ogen op de Caemlinpoort waren gericht. Verderop verdeelde een rij kale bomen de straat. Draagstoelen, koetsen en mannen in wapenrustingen met vierkante maliën bewogen zich door de menigte, maar de beelden reikten niet verder dan haar ogen. Rillend trok ze zich in zichzelf terug. De stad verdween. De tijd verdween. Alles verdween, behalve haar vrees dat ze de Bron nooit meer zou voelen. Nooit eerder was het tot haar doorgedrongen dat die onzichtbare aanwezigheid haar zoveel troost had geboden. De Bron was er altijd geweest, had haar ongekende vreugde beloofd, had het leven zo verrijkt dat de kleuren verbleekten wanneer de Ene Kracht weer uit haar verdween. Nu was die Bron verdwenen. Helemaal weg. Dat was het enige dat doordrong, het enige waar ze zich bewust van was. De Bron was weg.

24

Bij de raadsleden

Iemand schudde aan Shalons arm. Het was Sarene en de Aes Sedai zei iets tegen haar. ‘De ter’angreaal is daarbinnen,’ zei Sarene, ‘in de Zaal van de raadsleden. Onder de koepel.’ Ze liet Shalons arm los, haalde diep adem en pakte de teugels op. ‘Belachelijk dat we ons door zijn nabijheid veel slechter voelen,’ mompelde ze, ‘maar zo voelt het wel aan.’

Shalon vermande zich, maar het kostte moeite. De leegheid verdween wel niet maar ze dwong zichzelf dat gevoel te negeren. Niettemin voelde ze zich als een appel zonder klokhuis.