Выбрать главу

Ze stonden op een enorm plein dat was bestraat met witte stenen. Ze nam tenminste aan dat het een plein was, al was het rond. Midden op het plein stond een groot paleis, een rond gebouw, helemaal wit, afgezien van de hoge blauwe dakkoepel in de vorm van een halve bol. Rijen dikke gegroefde zuilen sierden de bovenste twee verdiepingen en een gestage stroom mensen verdween over de brede witte trappen naar de eerste verdieping of verliet het gebouw. Afgezien van twee grote bronzen openstaande hoogpoorten recht voor hen was de gevel op de begane grond geheel van witte steen waarin vrouwen met kroontjes waren uitgehouwen die tweemaal zo groot waren als in het echt. Tussen die vrouwen waren schoven graan en rollen stof uitgebeeld waarvan de losse uiteinden vrij in de wind rimpelden; ernaast lagen stapels staven die wellicht gouden, zilveren of ijzeren baren aanduidden, of misschien alledrie, en zakken waaruit munten en edelstenen stroomden. Onder de voeten van de vrouwenbeelden waren kleinere witstenen figuurtjes te zien die op wagens reden of bij smidsvuren en weefgetouwen werkten. Deze mensen hadden voor zichzelf een monument gemaakt dat hun geslaagde handel uitbeeldde. Dwaas. Als mensen dachten dat jij slimmer handel dreef dan zij, werden ze niet alleen jaloers, maar ook koppig en probeerden ze belachelijke overeenkomsten met je af te sluiten. En soms had je geen andere mogelijkheid dan die te accepteren. Ze besefte dat Harine haar fronsend aankeek en richtte zich op in het zadel. ‘Vergeef me, golfvrouwe,’ zei ze. De Bron was weg, maar die zou terugkomen – natuurlijk zou dat gebeuren – en ze moest haar plicht doen. Ze schaamde zich dat ze zich aan haar angst had overgegeven, maar ze bleef de leegheid voelen. Licht, wat was het leeg! ‘Ik voel me nu weer beter. Van nu af aan zal ik het beter doen.’ Harine knikte slechts, nog steeds fronsend en Sharons hoofd kriebelde. Harines stroom van verwachte boze woorden bleef uit en dat kwam waarschijnlijk omdat ze van plan was iets veel ergers over haar uit te storten.

Cadsuane stak het plein over en reed door de open poort van de Zaal van de raadsleden een grote ruimte in met een hoog plafond. Het bleek een overdekte binnenplaats te zijn. Een tiental mannen in een blauwe jas zat gehurkt naast draagstoelen waarvan de deurtjes zowel een gouden zwaard als een gouden hand vertoonden. Ze keken verbaasd op toen Cadsuane naar binnen reed. En dat deden ook de in lange blauwe vesten geklede mannen die de paarden van een koets uitspanden waarop het wapen met het zwaard en de hand stond afgebeeld en de mannen die met grote bezems de stenen vloer aanveegden. Twee andere stalknechten leidden paarden weg door een brede gang die naar hooi en mest rook.

Een gezette man met gladde wangen en van middelbare leeftijd haastte zich naar hen toe. Zijn hoofd bleef kleine knikjes maken en hij wreef zich voortdurend in de handen. Terwijl de andere mannen hun lange haren onder aan de nek bijeen hadden gebonden, werden de zijne door een kleine zilveren speld bijeengehouden. Zijn blauwe jas leek van goede wol, met de grote gouden zwaard-en-hand links op de borst geborduurd. ‘Vergeef me,’ zei hij met een vleierig lachje. ‘Ik wil u niet beledigen maar ik vrees dat u de verkeerde kant bent opgereden. Dit is de Zaal van de raadsleden en...’

‘Zeg tegen Eerste Raadsvrouwe Barsalla dat Cadsuane Melaidhrin er is om haar te spreken,’ viel Cadsuane hem in de rede terwijl ze afsteeg.

De glimlach van de man leek weg te glijden en zijn ogen werden groter. ‘Cadsuane Melaidhrin? Ik dacht dat u...’ Hij zweeg opeens toen ze hem fel aankeek, kuchte achter zijn hand en zette weer een nederige glimlach op. ‘Vergeef me, Cadsuane Sedai. Sta me toe u en uw gezelschap voor te gaan naar een wachtkamer waar u verwelkomd kan worden, terwijl ik de Eerste Raadsvrouwe verwittig.’ Zijn ogen leken nog groter te worden toen die op de andere vrouwen vielen. Het was duidelijk dat ook hij Aes Sedai kon herkennen, tenminste, als ze in een groep reden. Zijn ogen knipperden toen hij Shalon en Harine zag, maar voor een landrot kon hij zich geweldig beheersen. Zijn mond viel niet eens open.

‘Ik sta je toe, jongeman, om zo snel als je benen je kunnen dragen naar Aleis te hollen om te zeggen dat ik er ben,’ antwoordde Cadsuane, die haar mantel losmaakte en over het zadel wierp. ‘Zeg haar dat ik in de koepel ben en zeg haar dat ik niet de hele dag de tijd heb. Nou? Hup, hup!’ Ditmaal verdween de glimlach niet, maar werd het gezicht van de man ziekelijk bleek. Hij aarzelde slechts een tel en verdween toen op een holletje terwijl hij de stalknechten toeriep de paarden over te nemen.

Cadsuane was hem al vergeten zodra hij zijn bevelen had gegeven. ‘Verin, Kumira, jullie komen met mij mee,’ gaf ze bruusk aan. ‘Merise, hou iedereen bij elkaar en gereed tot ik... Alanna, kom terug en stap af! Alanna!’ Met tegenzin wendde Alanna haar paard en stapte af, terwijl ze iets pruilends uitstraalde. Haar slanke zwaardhand Ihvon keek bezorgd toe. Cadsuane zuchtte alsof het einde van haar geduld was bereikt. ‘Als het nodig is, ga je maar op haar zitten, Merise,’ zei ze en overhandigde haar teugels aan een kleine, broodmagere stalknecht, ik wil dat iedereen meteen kan vertrekken als ik met Aleis heb gesproken.’ Merise knikte en Cadsuane wendde zich tot de knecht. ‘Hij heeft alleen wat water nodig,’ zei ze en gaf het paard een liefdevol klopje, ik heb hem vandaag te weinig beweging gegeven.’

Shalon was meer dan gelukkig om haar eigen paard zonder verdere woorden af te staan. Van haar mocht hij het beest afmaken. Ze wist niet hoelang ze als verdoofd had doorgereden, maar het voelde of ze elke span van die ongetwijfeld vele honderden roeden na Cairhien in het zadel had gezeten. Ze voelde zich net zo verkreukeld als haar kleren. Opeens besefte ze dat ze Jahars knappe gezicht niet bij de andere mannen zag. Verins Tomas, een magere grijze man en even hard als iedere zwaardhand, leidde net het gevlekte grijze lastdier van Jahar weg. Waar was die jongeman heen? Merise leek in elk geval niet bezorgd vanwege zijn afwezigheid.

‘Die Eerste Raadsvrouwe, Sarene. Zij is hier een belangrijke vrouw, nietwaar?’ gromde Harine terwijl ze zich door Moad omlaag liet helpen, die zelf gewoon van zijn paard was gesprongen. Harine bewoog even stijf als Shalon.

‘Je zou kunnen zeggen dat ze de vorstin is van Far Madding, hoewel de andere raadsleden haar de eerste onder gelijken noemen, wat dat ook mag betekenen.’ Sarene overhandigde haar paard aan een stalknecht en leek in het geheel niet stijf en verkreukeld. Wellicht was ze eerder van slag geweest door die ter’angreaal die de Bron had weggenomen, maar nu was ze een en al beheerste koelte, als een standbeeld van ijs. De knecht struikelde over zijn eigen voeten toen hij haar aankeek. ‘Vroeger gaf de Eerste Raadsvrouwe raad aan de koningin van Maredo, maar nadat Maredo... uiteengevallen was, beschouwden de meeste Raadsvrouwen zich als de natuurlijke opvolgers van de vorstinnen van Maredo.’

Shalon wist dat haar kennis van de geschiedenis van de landrotten evenveel gaten vertoonde als haar geografische kennis van het binnenland, maar van een natie met de naam Maredo had ze nog nooit gehoord. Voor Harine volstond dit alles echter. Als de Eerste Raadsvrouwe hier heerste, behoorde de golfvrouwe van de Shodein-clan haar te ontmoeten. Harines waardigheid nam met minder geen genoegen. Ze liep pijnlijk maar vastberaden naar Cadsuane toe. ‘O ja,’ zei de onuitstaanbare Aes Sedai nog voor Harine haar mond had opengedaan. ‘U komt eveneens mee. Ook uw zuster. Maar niet uw zwaardmeester. Een man in de koepel is al erg, maar een man met een zwaard zal elk raadslid een toeval bezorgen, zo niet meer. Wilt u wat vragen, golfvrouwe?’ Harine klemde bijna hoorbaar haar kaken op elkaar. ‘Goed,’ mompelde Cadsuane. Shalon kreunde. Dit alles zou haar zusters stemming geen haartje verbeteren. Cadsuane ging hen voor door brede gangen met blauwe tegeltjes en fleurige wandkleden. Ze werden verlicht door vergulde staande lampen met glinsterende spiegels. Dienaren in het blauw staarden hen eerst verbaasd aan, maar maakten vervolgens haastig buigingen. Ze ging hen voor omhoog over lange rondwentelende trappen van witstenen treden die nergens op rustten; soms raakten de treden een lichtgetinte muur, maar dat was niet altijd het geval. Cadsuane gleed als een zwaan omhoog, maar ze liep zo snel dat Shalons toch al pijnlijke benen wel in brand leken te staan. Harines gezicht leek een houten masker doordat ze de inspanning van het traplopen trachtte te verbergen. Zelfs Kumira leek enigszins verbaasd, hoewel Cadsuanes snelheid haar geen zichtbare inspanning kostte. De gezette kleine Verin werd aan Cadsuanes zijde meegevoerd en keek nu en dan glimlachend om naar Harine en Shalon. Soms meende Shalon Verin te haten, maar er lag geen spoortje spot of vermaak in die glimlach, alleen aanmoediging.