Cadsuane keek niet hoe Verin met Aleis vertrok, tenminste niet openlijk, maar haar lippen krulden zich in een klein glimlachje toen de groep door de volgende boogdeur op het balkon verdween. ‘Cumere en Narvais,’ zei ze opeens. ‘Jullie zijn toch Cumere Powys en Narvais Maslin? Ik heb veel van jullie gehoord.’ Dat trok meteen alle aandacht weg van Harine. ‘Er is een standaard waaraan elk raadslid behoort te voldoen,’ vervolgde Cadsuane ferm. Ze legde haar armen half om de rug van beide vrouwen en leidde ze naar de trap. De twee vrouwen keken elkaar bezorgd aan maar lieten Cadsuane begaan, waarbij Harine blijkbaar geheel werd vergeten. In de deuropening bleef Cadsuane staan, keek om, maar niet naar Harine of Shalon. ‘Kumira? Kumira!’
De zuster schrok en met een laatste verlangende blik over het hekwerk wendde ze zich af om Cadsuane te volgen. Wat Harine en Shalon geen enkele andere keus bood dan ook mee te lopen, anders zouden ze achtergelaten worden en zouden ze zelf hun weg naar buiten moeten zoeken. Shalon schoot achter de anderen aan en Harine was even snel. Cadsuane bleef beide raadsleden min of meer vasthouden en liet ze naast haar meelopen. Ze ging zachtjes pratend voor naar de rondlopende trappen. Doordat Kumira tussen haar en het voorste drietal liep, kon Shalon niets opvangen. Cumere en Narvais wilden iets zeggen, maar Cadsuane bood hun slechts een kans op enkele woorden voor zij opnieuw het woord nam. Ze leek kalm en heel nuchter. De twee vrouwen naast haar keken bezorgd. Wat was Cadsuane in Lichtsnaam van plan?
‘Maakt deze plek het jou moeilijk?’ vroeg Harine opeens. ‘Het is net of ik beide ogen kwijt ben.’ Shalon huiverde omdat het zo waar was. ik ben bang, golfvrouwe, maar zo het Licht het wil, kan ik mijn vrees beheersen.’ Licht, ze hoopte dat ze dat inderdaad kon, want dat was zeker nodig.
Harine knikte en keek fronsend naar de vrouwen voor haar op de trap. ik weet niet of het paleis van Aleis een kuip heeft die groot genoeg is voor ons twee om in te baden en ik betwijfel of ze weten wat honingwijn is, maar we vinden wel wat.’ Ze keek niet langer naar Cadsuane en de anderen, maar raakte onhandig even Shalons arm aan. ‘Ik was bang van het donker toen ik een kind was en jij hebt me toen nooit in de steek gelaten. Tot mijn angst was verdwenen. Ik laat jou ook niet in de steek, Shalon.’
Shalon miste bijna een trede en kon nog net voorkomen dat ze omlaag tuimelde. Harine had haar naam niet meer gebruikt nadat ze zeilvrouwe was geworden, behalve zo nu en dan als ze alleen waren. En het was al veel langer geleden dat ze zo vriendelijk was geweest. ‘Dank je,’ zei ze en kon er met moeite ‘Harine’ aan toevoegen. Opnieuw gaf haar zuster haar glimlachend een klopje op de arm. Harine was het niet gewend te glimlachen, maar haar onhandige poging straalde wel warmte uit.
Er lag echter geen enkele warmte in de blik die ze op de vrouwen voor haar richtte. ‘Misschien kan ik hier een echte overeenkomst sluiten. Cadsuane heeft haar ballast al verschoven, dus varen ze met een lijst. Als je in haar nabijheid bent, moet jij uitzoeken waarom, Shalon. Ik zou graag Aleis de kat met zeven staarten gunnen. Mij zomaar laten staan zonder iets te zeggen. Maar dat mag niet betekenen dat Cadsuane daardoor een kans krijgt om de Coramoor in deze stad moeilijkheden te bezorgen. Je moet het uitzoeken, Shalon.’ ik denk dat Cadsuane zich met dingen bemoeit zoals een gewoon mens ademhaalt,’ antwoordde Shalon zuchtend. ‘Maar ik zal het proberen, Harine. Ik doe mijn best.’
‘Dat heb je altijd gedaan, zuster. En dat zul je altijd doen. Dat weet ik.’
Weer zuchtte Shalon. Dit alles ging te snel om uit te zoeken hoe diep die zojuist ontdekte warmte bij haar zuster zat. Eerlijk alles bekennen kon wel of geen vergiffenis brengen, maar ze zou niet langer kunnen leven als ze in één klap zowel haar echtgenoot als haar rang zou verliezen. Voor het eerst echter sinds Verin Cadsuanes voorwaarden had uitgelegd om haar geheim te bewaren, begon Shalon te overwegen alles te bekennen.
25
Banden
Rhand zat in zijn kamer in Het Raadshoofd op het bed, met gevouwen benen en zijn rug tegen de muur. Hij speelde op de fluit met het zilveren mondstuk die Thom Merrilin hem zo lang geleden had gegeven. Een eeuw geleden. De kamer had bewerkte lambrizeringen en ramen die uitkeken op de Nethvinmarkt; hij was beter dan die vorige in De Kroon van Maredo. De kussens op het bed waren gevuld met eiderdons, het bed had een geborduurde hemel en gordijnen, en de spiegel boven de wasbak vertoonde geen enkel blaasje. Boven aan de schoorsteen zat zelfs wat eenvoudig sier-gips. Het was een kamer voor een welgestelde buitenlandse koopman. Hij was blij dat hij er in Cairhien aan had gedacht genoeg goud voor de reis mee te nemen. Hij was niet meer gewend om veel geld mee te sjouwen. Alles werd voor de Herrezen Draak geregeld. Maar hij kon nog steeds met de fluit een slaapplek verdienen. De melodie heette Treurzang voor de lange nacht, en hij had hem nog nooit van zijn leven gehoord. Maar Lews Therin wel. Het was net zoiets als zijn nieuwe tekentalent. Rhand vond dat het hem angst zou moeten aanjagen, of hem boos moest maken, maar hij zat gewoon onder het huilen van Lews Therin te spelen.
‘Licht, Rhand,’ mompelde Min, ‘blijf je nou de hele dag op dat ding blazen?’ Haar rok zwierde rond terwijl ze heen en weer liep op het gebloemde tapijt. De binding met haar, Elayne en Aviendha voelde alsof hij nooit anders gewend was. Aan hen gebonden zijn leek even natuurlijk als ademhalen. ‘Als ze ergens één verkeerd woord laat vallen waar het gehoord kan worden... Als ze het al gezegd heeft... Ik laat jou door niémand vanwege Elaida naar een kerker slepen!’ Alanna’s binding had nog nooit zo aangevoeld. Die was niet veranderd, maar na die dag in Caemlin voelde Alanna steeds meer als een indringer, als een vreemdeling die over zijn schouder meekeek, als een kiezeltje in zijn laars. ‘Móét je dit nou spelen? Het maakt me aan het huilen en geeft me tegelijk kippenvel. Als ze jou in gevaar brengt...’ Ze trok een mes uit de verborgen schede in een wijde mouw en liet haar vingers ermee spelen.
Hij nam de fluit van zijn mond weg en keek haar zwijgend aan. Haar gezicht werd rood en met een plotseling snauw liet ze het lemmet trillend in de deur vliegen.
‘Ze is daar,’ zei hij, en wees met de fluit. Onbewust bewoog de fluit heel nauwkeurig met Alanna mee. ‘Ze zal hier spoedig zijn.’ Ze was al sinds gisteren in Far Madding en hij begreep niet waarom ze tot nu had gewacht. Alanna zat in zijn geest als een warrige bundel gevoelens, zenuwachtig en achterdochtig, bezorgd en vastbesloten, en vooral kwaad. Een nauwelijks beheerste woede. ‘Als je er liever niet bij wilt zijn, kun je ergens anders...’ Min schudde woest met haar hoofd. In zijn hoofd lag vlak naast Alanna de bundel die Min was. Ook zij stroomde over van bezorgdheid en woede, maar daar straalde liefde als een baken doorheen, telkens als ze naar hem keek, en vaak ook als ze niet keek. Maar hij voelde ook angst, hoewel ze die probeerde te verbergen.