Aan het eind moest ook Reanne worden gehaald. Ze was druk doende een vroegere sul’dam ervan te overtuigen dat zij kon geleiden. Reanne had elke dag dezelfde weving bij de stallen gemaakt nadat Merilille daar de eerste keer was vertrokken en ze zou diezelfde plek in het Breemwoud zo weer kunnen terugvinden. Er waren geen kaarten van die streek die Merilille goed genoeg vond om de plaatsen van de legerkampen aan te duiden. Als Elayne of Aviendha de poort zou maken, kon die weleens veel verder weg staan en niet op het kleine veld dat Reanne kende. En een lange rit door pasgevallen sneeuw naar de kampementen zou te veel tijd vergen. Elayne wilde dit snel achter de rug hebben. Snelheid, daar ging het om. Iedereen moest alles snel doen.
Het Zeevolk moest de drukte in het paleis hebben opgemerkt. Gardisten holden met berichten door de gangen en haalden allerlei personen op, maar Elayne stond erop dat hun niets werd meegedeeld. Als Zaide ondanks Elaynes weigering per se mee zou willen, was ze in staat een windvindster een poort te laten maken. De vrouw gedroeg zich alsof ze evenveel recht op het paleis had als Elayne. Als Zaide zou meegaan en zou proberen de baas te spelen, kon ze alles kapotmaken.
Haastig iets doen leek boven Essandes macht te gaan, maar ieder ander vloog en toen de zon recht boven hen stond, reed Elayne op Vuurhart langzaam door de sneeuw van het Breemwoud. In vogelvlucht ongeveer vijftig roede ten noorden van Caemlin, maar voor haar slechts een stap door een poort. Ze stapte van het erf zo in het dichte woud met zijn enorme naaldbomen, lederbladbomen en eiken, afgewisseld met bladerloze bomen met grijze takken. Zo nu en dan strekte zich een groot veld voor hen uit, bedekt met sneeuw als een wit tapijt, onberoerd, afgezien van de hoefafdrukken van Merililles paard. Merilille was met een brief vooruit gezonden en Elayne, Aviendha en Birgitte waren haar een uur later gevolgd. De weg van Caemlin naar Nieuw Breem lag enkele spannen naar het westen, maar ze leken hier wel duizenden roeden ver van de beschaving af te zitten.
Voor Elayne was haar kleding even belangrijk geweest als de keuze van een wapenrusting. Haar mantel was gevoerd met marterbont, maar de stof zelf was van donkergroene wol, zacht en dik, en haar rijrok was gemaakt van eenvoudige groene zijde. Zelfs haar fraaie rijhandschoenen waren van eenvoudig donkergroen leer. Dit was de wapenrusting van een Aes Sedai aan een hof. Het enige zichtbare sieraad was een kleine amberbruine hanger in de vorm van een schildpad, en als mensen dat vreemd vonden, dan mochten ze dat. Een leger Grenslanders was te groot voor een val van haar tegenstandsters, was zelfs te groot voor een val van Elaida, maar die tien zusters, of meer, konden van Elaida zijn. Ze was niet van plan zich als vrachtgoed naar de Witte Toren te laten verslepen.
‘We kunnen nog terugkeren zonder toh te verwekken, Elayne,’ merkte Aviendha vol afkeer op. Ze droeg nog steeds haar Aielkleren, met als enige sieraden de zilveren ketting en de dikke ivoren armband. Haar stevige vos was een hand kleiner dan Vuurhart of Pijl, het magere grijze rijdier van Birgitte, en veel gemakkelijker te berijden, hoewel ze duidelijk meer ontspannen reed dan vroeger. Haar in donkere kousen gestoken benen waren boven de knie niet bedekt doordat de rok vanwege het zadel hoog was opgeschort. Toch gaf ze niet de indruk het koud te hebben, alhoewel ze haar doek strak om haar hoofd had geslagen. In tegenstelling tor Birgitte zette ze nog steeds haar pogingen voort om Elayne van haar fout te overtuigen. ‘Verrassing, goed en wel, maar ze zullen je nog meer achten als ze je ergens halverwege ontmoeten.’
‘Ik kan Merilille toch niet in de steek laten,’ zei Elayne geduldiger dan ze zich voelde. Ze was misschien niet meer zo uitgeput, maar ze voelde zich ook niet echt uitgerust en ze was al helemaal niet in de stemming om dit soort gezeur aan te horen. Ze wilde Aviendha echter niet afsnauwen. ‘Die voelt zich wellicht een stomme dwaas als ze daar staat met een brief over mijn komst, waarna ik helemaal niet op kom dagen. Niet zij maar ik zou me dan een zot voelen.’
‘Beter je een zot te voelen dan een zot te zijn,’ mompelde Birgitte half binnensmonds. Haar donkere mantel lag breed uitgewaaierd achter haar zadel en haar ingewikkelde vlecht reikte uit de opening van haar mantelkap bijna tot haar middel. Ze trok die kap net ver genoeg naar voren om haar gezicht te omlijsten en dat was het enige dat ze vanwege de kou bereid was te doen. Ze wilde voortdurend goed zicht hebben. De hoes die haar boog droog diende te houden hing open, zodat ze de boog snel kon pakken. Het voorstel een zwaard te dragen was met evenveel verontwaardiging afgewezen als wanneer Elayne aan Aviendha had gevraagd om er een te dragen. Birgitte kon uitstekend met een boog omgaan, maar beweerde zichzelf met een zwaard dood te steken. Haar korte groene jas zou prachtig in het bos zijn opgegaan als het zomer was geweest en wonderlijk genoeg vertoonde haar broek dezelfde kleur. Nu was ze een zwaardhand en niet de kapitein-generaal van de koninginnegarde. De binding bracht naast oplettende aandacht ook ergernis over.
Elayne zuchtte en haar adem wolkte wit rond. ‘Jullie twee weten wat ik hier hoop te bereiken. Dat hebben jullie vanaf het begin geweten. Waarom behandelen jullie me nu opeens alsof ik van dun glas ben?’ Het tweetal keek elkaar aan en elk wachtte op de ander om als eerste iets te zeggen. Toen wendden ze zich af en staarden strak voor zich uit. Opeens drong het tot Elayne door.
‘Als mijn kind is geboren,’ zei ze droog, ‘mogen jullie allebei een aanvraag indienen om haar min te worden.’ Of was het zijn min? Misschien had Min het wel gezegd, maar was dat feit verloren gegaan in de door oosquai verdronken herinneringen van de twee vrouwen. Wellicht was het beter eerst een zoon te krijgen, zodat hij al met zijn lessen begonnen kon zijn voor zijn zus ter wereld kwam. Een dochter daarentegen stelde de opvolging veilig, terwijl een zoon alleen opzij geschoven kon worden. Hoewel ze er meer dan een wenste, was er geen aanwijzing dat ze nog een tweede kind zou krijgen. Het Licht geve dat ze meer kinderen van Rhand mocht krijgen, maar ze moest met twee benen op de grond blijven staan. ‘En zelf heb ik geen min nodig.’
Aviendha’s zongebruinde wangen werden door haar verlegenheid nog roder. Birgittes gezicht veranderde niet, maar een soortgelijk gevoel druppelde door de binding.
Ze reden langzaam en volgden zowat twee uur lang Merililles sporen. Elayne begon te denken dat het meest nabije kampement nu toch wel heel dichtbij moest zijn, toen Birgitte opeens naar voren wees en zei: ‘Shienaranen!’ waarna ze haar boog in de hoes wat losser maakte. De waakzaamheid liet de ergernis en al het andere in de binding verdwijnen. Aviendha voelde aan de greep van haar mes alsof ze er zeker van wilde zijn dat die er zat.
Op de plek waar Merililles sporen in het bos waren verdwenen, stond tussen de bomen een groep mannen en paarden te wachten. Ze stonden zo stil dat het Elayne enige moeite kostte om er iets anders in te zien dan een rotspartij, totdat ze de vreemde gebogen kammen op hun helmen goed kon onderscheiden. Hun paarden hadden geen harnas zoals de zware strijdrossen van Shienar, maar de mannen droegen maliënkolders en zwaarden met lange gevesten op hun rug. Aan hun zwaardgordels en zadels hingen ook goedendags. Hun donkere ogen knipperden niet eenmaal. Een van de paarden zwiepte met de staart en die beweging leek angstwekkend.