Выбрать главу

Een man met een scherp gezicht en een schorre stem nam het woord toen de drie vrouwen vlak voor hem de teugels aantrokken. De kam op zijn helm leek op kleine vleugels. ‘Koning Easar geeft u zijn woord over uw veiligheid, Elayne Sedai, en ik voeg daaraan het mijne toe. Ik ben Kayen Yokata, heer van Fal Eisen. Moge de vrede me verlaten en de Verwording mijn ziel verteren indien u of de uwen in ons kamp enig kwaad geschiedt.’

Dat alles verschafte Elayne niet echt een veilig gevoel. Al die uitspraken over haar veiligheid maakten slechts duidelijk dat er twijfel over was. ‘Heeft een Aes Sedai dat woord van een Shienaraan nodig?’ vroeg ze. Ze begon de Novice-oefening voor kalmte te doen en besefte dat ze het niet nodig had. Heel vreemd. ‘U mag me voorgaan, heer Kayen.’ Hij knikte slechts en wendde zijn paard. Sommige Shienaranen wierpen nietszeggende blikken op Aviendha omdat ze een Aiel herkenden, maar de meesten sloten gewoon aan. Alleen de hoeven die krakend op de harde sneeuwkorst onder de verse vlokken stapten, verbraken de stilte tijdens hun korte rit. Ze had gelijk gehad. Het Shienaraanse kampement was heel dichtbij. Even later kon ze geharnaste schildwachten te paard onderscheiden en nog wat later reden ze het kamp in.

Zo tussen de bomen leek het kamp groter dan ze zich had voorgesteld. Of ze nu links, rechts of recht vooruit keek, overal zag ze tenten en kookvuren, lijnen met gekluisterde paarden en lange rijen wagens die zich tot ver buiten het gezicht uitstrekten. Toen hun groep voorbijkwam, keken de meeste soldaten nieuwsgierig op. Het waren mannen met harde gezichten en kaalgeschoren hoofden, afgezien van een toef bovenop, die soms zo lang was dat hij tot de schouders reikte. Maar weinigen droegen een wapenrusting, maar wapens en bewapening lagen wel binnen handbereik. De stank was niet zo erg als Merilille had beschreven, maar ze kon de zwakke stank van vuilkuilen en paardenmest wel ruiken onder de geuren van wat er in die kookpotten werd bereid. Ze merkte dat er geen braadspitten boven de vuren hingen. Aan vlees was waarschijnlijk moeilijker te komen dan aan graan, al werden ook de voorraden graan aan het eind van deze winter schaars. Gerstesoep gaf een man niet voldoende kracht en daarom dienden ze snel verder op te trekken, want deze streek kon vier legers van deze omvang nauwelijks onderhouden. Zij moest er enkel voor zorgen dat ze de juiste kant optrokken. Niet iedereen was een soldaat met een kaalgeschoren hoofd, al zagen de gewone handwerklieden er even hard en pezig uit als de soldaten. Ze zag mannen pijlen maken, wagensmeden werken aan wagenwielen, hoefsmeden paarden beslaan, wasvrouwen in kokende ketels roeren en vrouwen met naald en draad kleren verstellen. Een leger werd altijd gevolgd door grote aantallen mensen, soms door evenveel mensen als het leger groot was. Ze zag echter niemand die Aes Sedai kon zijn. Het was niet waarschijnlijk dat zij de mouwen zouden opstropen om met houten spanen in de wasketels wasgoed om te scheppen, wollen sokken te stoppen of broeken te herstellen. Waarom wilden ze onzichtbaar blijven? Ze weerstond de aandrang om de Bron te omhelzen en saidar te putten door de schildpadangreaal op haar borst. Eén veldslag tegelijk en eerst diende ze voor Andor te vechten.

Voor een grote tent van licht zeil met een hoog puntdak stapte Kayen af en hielp Elayne omlaag. Hij aarzelde of hij hetzelfde voor Birgitte en Aviendha moest doen, maar Birgitte loste het op door lenig af te stijgen en haar teugels aan een wachtende soldaat te overhandigen, terwijl Aviendha zich half en half uit het zadel liet vallen. Haar rijkunst was verbeterd maar het op- en afstijgen leverde nog moeilijkheden op. Ze keek woest rond of iemand haar ook uitlachte, streek toen haar ruim vallende rok goed en haalde de omslagdoek van haar hoofd en legde hem om haar schouders. Birgitte keek hoe haar paard werd weggeleid en leek vurig te wensen dat ze haar boog en pijlkoker had losgemaakt en meegenomen. Kayen trok een zeilflap opzij en maakte een buiging.

Elayne haalde nog eenmaal diep en kalmerend adem en ging toen de andere twee voor. Ze kon niet toestaan dat ze haar behandelden alsof ze een verzoekschrift kwam afgeven. Ze kwam hier niet om te bedelen of iets te verdedigen. Soms merk je dat je met minder in aantal bent, had Garet Brin haar eens gezegd, en zie je geen uitweg. Doe dan altijd wat de vijand het minst verwacht, Elayne. Val aan. Vanaf het begin diende ze aan te vallen.

Binnen liep Merilille snel over de tapijten naar haar toe. De glimlach van de kleine Grijze zuster was niet echt opgelucht en ze was zichtbaar blij Elayne te zien. Naast Merilille waren er nog vijf anderen in de tent, twee vrouwen en drie mannen. Een van die drie was echter een bediende, een oudere ruiter aan zijn kromme benen en littekens in het gezicht te zien, die de mantels en handschoenen aanpakte. Hij knipperde even met z’n ogen bij Aviendha, en ging toen bij een eenvoudige houten tafel staan waarop een zilveren blad stond met een kan met een hoge smalle hals en een stel bekers. De andere vier aanwezigen regeerden over de naties langs de Verwording. Een aantal rugloze kampstoelen en vier grote roosterbakken met gloeiende kolen vormden de enige inrichting van de tent. Dit was niet de grootse ontvangst die de erfdochter van Andor normaal gesproken mocht verwachten, met hovelingen en vele bedienden en wat ontspannen gebabbel voor de echte onderhandelingen zouden beginnen, waarbij mannen en vrouwen achter de vorsten hun raad verstrekten. Maar wat Elayne hier aantrof, was waarop ze had gehoopt. Voor Merilille weer uit het paleis was vertrokken, waren de donkere kringen onder haar ogen verdwenen met behulp van Heling en ze stelde Elayne met een eenvoudige waardigheid voor. ‘Mag ik u voorstellen, Elayne Trakand van de Groene Ajah, zoals ik u reeds heb aangekondigd.’ Dat was het, niets meer. Omdat Vandene haar goed had ingelicht, kon Elayne iedere vorst en vorstin voor haar herkennen.

‘Ik heet u welkom, Elayne Sedai,’ zei Easar van Shienar. ‘De Vrede van her Licht begunstige u.’ Hij was klein, niet groter dan zij, en slank, en droeg geelbruine kleding. Zijn gelaat vertoonde geen enkele rimpel, al hing zijn knor lang en wit langs de zijkant van zijn gezicht. Kijkend naar zijn droeve ogen herinnerde ze zichzelf eraan dat men hem een wijze vorst vond, een ervaren onderhandelaar en een uitstekend soldaat. Aan zijn uiterlijk te zien was hij echter geen van de drie. ‘Mag ik u wat wijn aanbieden? De kruiden zijn niet vers, maar ze hebben door het liggen aan sterkte gewonnen.’ ik wil u wel zeggen dat toen Merilille ons zei dat u vandaag nog de lange rit uit Caemlin zou ondernemen, ik haar niet zou hebben geloofd als ze geen Aes Sedai was geweest.’ Ethenielle van Kandor, misschien iets groter dan Merilille, was een gezette vrouw. Haar donkere haar toonde al wat grijs, maar ondanks haar glimlach was er niets moederlijks aan haar te bespeuren. Ze straalde een en al koninklijke waardigheid uit. Haar ogen waren blauw, helder en effen. ‘Het verheugt ons dat u gekomen bent,’ zei Paitar van Arafel met een verrassend lage, diepe stem die Elayne aangenaam verrast trof. ‘We hebben veel met u te bespreken.’ Vandene had gezegd dat hij de knapste man van de Grenslanden was en dat was hij wellicht lang geleden geweest, maar de ouderdom had diepe sporen in zijn gezicht getrokken en hij had nog maar een smal randje kort grijs haar. Hij was echter groot en breedgeschouderd, ging in het groen gekleed en zag er sterk uit. Zeker geen dwaas.

Terwijl de anderen hun leeftijd met waardigheid toonden, straalde Tenobia van Saldea eerder jeugd dan schoonheid uit door haar scherpe neus en brede mond. Haar scheef staande, bijna lichtpurperen ogen die recht in die van Elayne keken, waren haar fraaiste uiterlijke kenmerken. Misschien haar enige. Terwijl de anderen, al regeerden ze sterke naties, heel eenvoudig gekleed gingen, was haar lichtblauwe gewaad afgezet met parels en saffieren en ze droeg nog meer saffieren in het haar. Heel geschikt voor een koninklijk hof maar nauwelijks voor een legerkamp. En terwijl de anderen heel hoffelijk waren... ‘Onder het Licht, Merilille Sedai,’ zei Tenobia fronsend met een hoge stem, ‘ik weet dat u de waarheid spreekt, maar ze is nog meer een kind dan een Aes Sedai. U had niet gezegd dat ze een zwart-ogige Aiel zou meenemen.’