Выбрать главу

Juilin stak zijn vuisten in de jaszak en keek hem nijdig aan. Eigenlijk keek hij dwars door Mart heen naar iets dat de dievenvanger kennelijk niet beviel. Ten slotte maakte hij een grimas en mompelde: ‘Het zal niet gemakkelijk zijn.’

De volgende dagen waren helemaal niet gemakkelijk. De dienstmeisjes giechelden en lachten om zijn nieuwe kleren. Zijn eigen kleren, dus. Ze grijnsden bij hoorbaar afgesloten weddenschappen over hoe snel hij zich weer zou verkleden als Tylin terug was. De meesten schenen te denken dat hij al rennend in de gang alles uit zou rukken zodra hij hoorde dat ze onderweg was. Maar hij lette er niet op. Behalve op dat deel over Tylins terugkeer. De eerste keer dat een dienstmeisje het zei, sprong hij bijna tegen het plafond, omdat hij dacht dat ze écht terug was.

Een aantal vrouwen en bijna alle mannen beschouwden het omkleden als een teken dat hij ging vertrekken. Weglopen, noemden ze het afkeurend, en ze deden al het mogelijke om hem tegen te werken. In hun ogen was Mart de kruidnagelolie tegen Tylins kiespijn, en ze wilden niet dat zij hen zou gaan bijten omdat er geen olie meer was. Als hij er niet voor gezorgd had dat Lopin of Nerim in Tylins vertrekken zijn bezit bewaakten, zouden zijn kleren waarschijnlijk verdwenen zijn. En alleen de aanwezigheid van Vanin en de Roodarmen waren er de reden van dat Pips niet uit de stallen verdween.

Mart probeerde het vuurtje op te stoken. Als hij ervandoor ging en er tegelijkertijd twee damane verdwenen, zouden die gebeurtenissen zeker met elkaar in verband worden gebracht, maar nu Tylin uit de weg was en hij doelbewust voor haar terugkomst weg wilde zijn, zou zij de schuld niet krijgen. Elke dag reed hij met Pips rondjes op de binnenplaats, zelfs als het regende, en elke dag een stukje langer, alsof hij zijn uithoudingsvermogen wilde opbouwen. Wat hij eigenlijk ook deed, besefte hij na een tijdje. Zijn been en heup vlamden nog steeds pijnlijk, maar langzamerhand nam hij aan dat hij het wel tien span kon volhouden voor hij moest afstijgen. En anders zeker acht span.

Bij helder weer wandelden de sul’dam vaak met de damane terwijl hij oefende. De Seanchaanse vrouwen wisten dat hij geen bezit van Tylin was, maar hij hoorde hoe sommigen beweerden dat hij Tylins speeljongen was. Tylins Speeltje, zeiden ze, alsof dat zijn naam was! Hij was voor hen niet belangrijk genoeg om hem naar zijn eigen naam te vragen. Voor hen was iemand da’covale of geen da’covale, en zijn vage positie ertussenin vermaakte hen eindeloos. Hij reed op het geluid van lachende sul’dam en probeerde zichzelf wijs te maken dat het allemaal voor zijn eigen bestwil was. Hoe meer mensen konden zeggen dat hij zijn vlucht voorbereidde tijdens Tylins afwezigheid, des te beter voor haar. Het was alleen niet zo erg plezierig voor hemzelf.

Nu en dan zag hij gezichten van Aes Sedai tussen de damane die werden uitgelaten. Behalve Teslyn waren het er nog drie, maar hij had geen idee hoe Edesina eruitzag. Het kon de kleine, bleke vrouw zijn die hem aan Moiraine deed denken, of de lange met dat zilvergouden haar, of de slanke vrouw met de zwarte haren. Zoals ze naast een sul’dam voortschreden, had ze beiden even goed op eigen kracht kunnen lopen, ware het niet vanwege die glinsterende band om hun hals en de lijn die haar met de sul’dam verbond. Elke keer als hij Teslyn zag, leek ze grimmiger voor zich uit te staren. Elke keer vertoonde haar gezicht meer vastbeslotenheid. En ook iets wat wellicht op paniek leek. Hij begon zich zorgen te maken over haar. Vanwege haar ongeduld.

Hij wilde Teslyn geruststellen, want hij had geen oude herinneringen nodig om te weten dat een paniekerige vastberadenheid mensen doodde. Hij durfde echter niet meer naar zolderhokjes te gaan. Op elke hoek en in elke zijgang leek Tuon te staan, en dan keek ze hem aan of gleden haar blikken over hem heen of zoiets dergelijks. Het gebeurde iets te vaak om zich gerust te blijven voelen. Maar ook niet zo vaak dat hij meende dat ze hem volgde. Waarom zou ze dat doen? Toch wel vaak. Soms was haar so’jhin, Selucia, bij haar, en nu en dan Anath, hoewel die vreemde lange vrouw na een tijdje uit het paleis of minstens uit de gangen en zalen leek te zijn verdwenen. Ze was bezig zich ‘terug te trekken’, ving hij op, wat dat ook mocht betekenen. Alleen had hij graag gezien dat ze Tuon mee had genomen. Hij betwijfelde of het meisje een tweede keer zou geloven dat hij zoetigheid voor een windvindster kwam brengen. Wilde ze hem wellicht nog steeds kopen? Maar ook in dat geval begreep hij er nog steeds niets van. Hij begreep toch al nooit wat vrouwen in een man aantrok, want ze leken bij de gewoonste kerel uit hun bol te gaan. Hij besefte echt wel dat hij ondanks Tylins woorden geen schoonheid was. Vrouwen logen om een man in bed te krijgen, en ze logen nog erger als ze hem daar eenmaal in hadden.

Hoe dan ook, Tuon was slechts een kleine ergernis. Een vlieg op zijn neus. Niet meer dan dat. Er was meer nodig dan enkele kletsende vrouwen of starende meisjes om hem te laten zweten. Daar zorgde Tylin wel voor, zelfs nu ze afwezig was. Als ze terugkwam en hem betrapte, zou ze van mening kunnen veranderen en hem kunnen verkopen. Per slot van rekening was ze nu zelf een hoogvrouwe, en volgens hem zou het niet lang meer duren voor ze haar haren in een kam schoor. Een echte Seanchaanse van het Hoge Bloed. En wie wist wat ze dan zou doen? Tylin liet hem wel zweten, maar niet genoeg om in te verdrinken.

Noal hield hem op de hoogte van de moordpartijen van de gholam, en soms deed Thom hetzelfde. Er was elke nacht een nieuwe moord, hoewel niemand anders dan zij drieën de moorden met elkaar in verband bracht. Mart bleef zoveel mogelijk op open plaatsen, met mensen om zich heen. Hij sliep niet meer in Tylins bed en geen twee nachten op dezelfde plek. Als dat een nacht op de hooizolder van een stal betekende, nou ja, hij had eerder op hooizolders geslapen, hoewel hij zich niet meer herinnerde dat hooi zo scherp door je kleren prikte. Het was echter beter om door hooi geprikt te worden dan zijn keel open te laten scheuren.

Nadat hij besloten had om Teslyn te bevrijden, was hij meteen Thom gaan opzoeken. Hij had hem in de keuken gevonden, waar hij met de koks zat te kletsen over hoe je kip in honing kon braden. Thom kon net zo goed met koks omgaan als met boeren en kooplieden en edelen. Thom Merrilin had zijn eigen maniertjes waarmee hij geruchten kon opvangen en samenvoegen tot een volledig plaatje. Hij bekeek dingen op een andere manier en zag zo wat anderen over het hoofd zagen. Zodra de kip verorberd was, had Thom de enige manier bedacht waarop een Aes Sedai voorbij de stadswacht kon komen. Alles had toen zo gemakkelijk geleken. Eventjes. Maar er doemden al snel hindernissen op.

Juilin bezat datzelfde vermogen om zaken op een heel andere manier te bekijken. Misschien kwam dat door zijn jarenlange ervaring als dievenvanger. Op verschillende avonden had Mart met hem en Thom gepraat in hun kleine tweepersoonskamertje in het bediendenkwartier. Daar hadden ze geprobeerd om plannen te verzinnen en hindernissen te nemen. Bij die plannen was bij Mart echt het zweet uitgebroken.

Op de eerste bespreking, op de avond van Tylins vertrek, was Beslan naar binnen gevallen. Zogenaamd op zoek naar Thom. Jammer genoeg had hij eerst aan de deur geluisterd en genoeg gehoord om niet het bos ingestuurd te kunnen w:orden. Nog erger, hij wilde meedoen. Hij opperde zelfs hoe ze het moesten aanpakken. ‘Een opstand!’ zei hij, zittend op het krukje tussen de twee smalle bedden. Een wastafel zonder spiegel met een lampetkan en schaal maakte de kamer vol. Juilin zat in zijn hemdsmouwen op de rand van een bed met een gezicht waaruit niets viel op te maken, en Thom lag in zijn volle lengte op het andere bed en bekeek nadenkend zijn knokkels. Mart had geen andere keus dan bij de deur te gaan staan om te voorkomen dat er nog iemand zou binnenkomen. Hij wist niet of hij moest lachen of huilen. Thom had kennelijk al een hele rijd van Beslans dwaasheid afgeweten. Voortdurend had hij gepoogd Beslan tot rust te manen. ‘Het volk komt op mijn teken in opstand,’ bralde Beslan. ‘Mijn vrienden en ik hebben in heel de stad met mensen gepraat. Ze staan klaar voor de strijd!’