Thom maakte een afwerend gebaar. ‘Natuurlijk niet. Alleen maar over de moord. Hoewel hij geruchten schijnt op te vangen en ze goed kan uitleggen. Een zeldzame gave. Ik vraag me af of hij echt in Shara is geweest,’ peinsde hij. ‘Hij zei dat hij...’ Onder Marts boze blikken schraapte hij zijn keel. ‘Eh, dat is voor later. Ik heb andere bronnen dan de zeer betreurde Riselle. Een paar ervan zijn Hoorders. Hoorders schijnen inderdaad alles op te vangen.’
‘Je hebt met Hoorders gepraat?’ Marts stem piepte als een roestig scharnier. Hij dacht dat zijn keel in één klap dichtgeroest zat! ‘Daar is helemaal niets aan, zolang ze maar niet weten dat jij het weet.’ Thom grinnikte. ‘Mart, bij Seanchanen moet je ervan uit gaan dat ze allemaal Hoorders zijn. Zo hoor je wat je wilt weten zonder het verkeerde woord bij het verkeerde oor te uiten.’ Hij kuchte, trok aan zijn snor en slaagde er niet helemaal in om een grijns te verbergen die zo geringschattend was dat je hem eigenlijk wel moest prijzen. ‘Toevallig ken ik er twee of drie die dat echt zijn. Hoe dan ook, meer inlichtingen kan geen kwaad. Je wilt toch weg zijn voor Tylin terugkomt, nietwaar? Je ziet er wat... eenzaam uit, nu ze weg is.’
Mart kon slechts kreunen.
Die nacht sloeg de gholam opnieuw toe. Lopin en Nerim waren vol van het nieuws en nog voor Mart zijn ontbijt op had, was hij volledig op de hoogte. De hele stad was in rep en roer, beweerden ze. Het laatste slachtoffer, een vrouw, was gevonden bij een steeg en ineens waren de mensen aan het praten en brachten ze de ene moord in verband met de andere. Er liep een krankzinnige rond, en de mensen eisten meer Seanchaanse stadswachten op straat. Mart duwde zijn bord weg. Zijn honger was verdwenen. Meer soldaten. En alsof dat nog niet erg genoeg was, zou Suroth misschien besluiten om eerder terug te komen en Tylin met zich meebrengen. Hij kon op zijn hoogst op nog een dag of twee rekenen. Hij dacht dat hij ging overgeven. De rest van de ochtend strompelde hij in Tylins slaapkamer heen en weer. Hij sloeg geen acht op de pijn in zijn been terwijl hij iets, iets probeerde te bedenken waardoor hij binnen twee dagen het onmogelijke kon uitvoeren. De pijn was echt minder geworden. Hij had zijn wandelstok aan de kant gelegd en oefende om aan kracht te winnen. Hij meende twee of drie span te kunnen lopen zonder het been rust te moeten geven. Zonder al te veel rust, dan. In de middag bracht Juilin hem het enige goede nieuws dat hij in een eeuw had gehoord. Het was niet precies nieuws, maar een juten zak met twee kledingstukken en een zilveren a’dam.
29
Een ander plan
De kelder onder de vloer van De Zwerfster was groot, maar leek even benauwd als Thom en Juilins kamer, hoewel er maar vijf mensen waren. De olielamp op een omgekeerde ton wierp flakkerende schaduwen. Daarbuiten was de kelder helemaal in schaduwen gehuld. Het gangetje tussen de planken en de ruwstenen muren was nauwelijks breder dan een staande ton, maar daar kwam het niet door dat het zo vol leek.
‘Ik vroeg om je hulp, niet om de strop om mijn hals,’ zei Joline koud. Na bijna een week genoten te hebben van de zorg van vrouw Anan en van Enids kookkunst zag de Aes Sedai er niet meer zo verlopen uit. De gerafelde kleren waar Mart haar de eerste keer in had gezien, waren vervangen door fijne blauwe wol met een beetje kant aan hais en polsen. In het flakkerende licht was haar gezicht half in de schaduw, en ze zag er woedend uit. Haar ogen probeerde gaten in Marts gezicht te branden. ‘Als er iets verkeerd gaat, wat dan ook, ben ik machteloos!’
Mart wist niet wat hij hoorde. Hij had uit de goedheid van zijn hart, nou ja, zoiets, aangeboden om te helpen, en wat kreeg hij ervoor terug? Hij drukte de a’dam bijna tegen haar neus. De lijn kronkelde in zijn hand als een lange zilveren slang, glinsterend in het flakkerende lamplicht. De halsband en de armband sleepten over de stenen. Joline nam haar rok op en stapte achteruit om elke aanraking te vermijden. Aan de manier waarop haar mond vertrok, had het ding een adder kunnen zijn. Hij vroeg zich af of de halsband wel paste; hij leek groter dan haar slanke hals. ‘Vrouw Anan zal hem afdoen zodra we je buiten de muren hebben,’ gromde hij. ‘Je vertrouwt haar toch? Ze verkeert in levensgevaar door jou hier te verbergen. Ik zeg je dat het de enige manier is.’ Joline hief koppig haar kin. Vrouw Anan bromde nijdig iets onverstaanbaars. ‘Ze wil het ding niet dragen,’ zei Fen met vlakke stem achter Mart. ‘Als ze het niet wil dragen, dan draagt ze het niet,’ zei Blaeric nog vlakker, staande naast Fen.
Jolines donkerharige zwaardhanden leken als twee druppels water op elkaar, terwijl ze heel verschillend van uiterlijk waren. Fen had donkere, scheefstaande ogen en een kin waarmee je in steen kon beitelen. Hij was iets kleiner dan Blaeric en misschien wat breder in de borst en schouders, maar ze zouden zonder veel moeite elkaars kleren hebben kunnen dragen. Fens sluike zwarte haar hing bijna tot op zijn schouders, terwijl dat van Blaeric wat lichter was en in een knot was opgestoken. De blauwogige Blaeric was een Shienaraan, maar hij had zijn geschoren haar laten groeien om geen aandacht te trekken, al vond hij dat niet leuk. Fen was een Saldeaan die niet veel met mensen op had, behalve met Joline. Ze hadden allebei veel met Joline op. Het stel praatte hetzelfde, dacht hetzelfde, bewoog zich hetzelfde. Ze droegen sjofele hemden en gewone wollen werkmansvesten tot over hun heupen, maar iedereen die hen voor werklieden aanzag, zelfs in dit armzalige licht, was blind. Overdag liet vrouw Anan hen in de stallen werken... Licht! Ze keken naar Mart als hongerige leeuwen naar een geit. Hij ging anders staan, zodat hij de zwaardhanden zelfs niet eens meer vanuit zijn ooghoeken zag. De messen die hij op verschillende plaatsen op zijn lichaam verborgen had, boden hem weinig troost, met dat stel achter hem.
‘Als je niet naar hem wilt luisteren, Joline Maza, dan luister je naar mij.’ Setalle plantte haar vuisten op haar heupen en keerde zich met boze ogen naar de Aes Sedai. ‘Het is mijn bedoeling om je naar de Witte Toren terug te brengen, al moet ik je de hele weg duwen! Misschien kun je me dan onderweg tonen dat je weet wat het inhoudt om een Aes Sedai te zijn. Ik zal al blij zijn met de glimp van een volwassen vrouw. Wat ik tot dusver heb gezien, is een Novice die in haar bed ligt te snotteren en toevallen krijgt!’