Выбрать главу

Joline staarde haar aan en haar bruine ogen werden levensgroot, alsof ze haar oren niet kon geloven. Mart kon het ook bijna niet geloven. Herbergiersters vlogen geen Aes Sedai naar de keel. Fen gromde en Blaeric mompelde iets wat niet erg beleefd klonk. ‘Je hoeft niet zo ver te lopen. Tot we uit het zicht van de poortwachters zijn,’ zei Mart haastig tegen Setalle, in de hoop dat hij een uitbarsting van Joline kon voorkomen. ‘Hou de kap van je mantel op...’ Licht, hij moest zo’n fraaie mantel zien te krijgen! Nou ja, als Juilin een a’dam kon stelen, kon hij ook zo’n stomme mantel stelen.

‘... en de wachters zullen slechts de zoveelste sul’dam zien. Je kunt hier voor de ochtend terug zijn, en niemand komt het te weten. Tenzij je nadrukkelijk je trouwdolk wilt dragen.’ Hij lachte om zijn eigen grap, maar zij niet.

‘Denk je nu echt dat ik in een plaats kan blijven waar men vrouwen in dieren verandert alleen maar omdat ze kunnen geleiden?’ vroeg ze, en liep met grote passen naar hem toe tot ze vlak voor zijn neus stond. ‘Denk je dat ik mijn gezin in zo’n plaats laat blijven?’ Ze mocht dan nijdig naar Joline hebben gekeken, maar nu leek ze echt woest. Eerlijk gezegd had hij die vraag nooit overwogen. Natuurlijk wilde hij graag de damane bevrijden, maar waarom zou zij zich daar zo over opwinden? En opgewonden was ze; haar hand gleed langs de greep van de lange, kromme dolk in haar riem. Ebo Dar had weinig op met beledigingen, en in dat opzicht was ze een zuivere Ebodaraanse. ‘Twee dagen na de aankomst van de Seanchanen begon ik al met de onderhandelingen over de verkoop van De Zwerfster. Toen had ik al in de gaten wat voor soort volk het was. Ik had dagen geleden alles al aan Lidel Elonid moeten overdragen, maar ik heb hem aan het lijntje gehouden omdat Lidel geen Aes Sedai in zijn kelder wil vinden. Als jij klaar bent om te vertrekken, ben ik dat ook. Lidel begint ongeduldig te worden,’ voegde ze er betekenisvol over haar schouder naar Joline kijkend aan toe.

En mijn goud dan, wilde hij verontwaardigd vragen. Zou Lidel hem toestaan dat mee te nemen, een meevaller onder haar keukenvloer? Maar iets heel anders kneep zijn keel dicht. Ineens zag hij zichzelf opgezadeld met de hele familie van vrouw Anan, onder wie haar getrouwde zonen en dochters met al hun kinderen, en misschien ook nog wat ooms, tantes, nichten en neven. Tientallen. Misschien wel honderd. Zelf kwam ze van buiten, maar haar man had verwanten in de hele stad. Blaeric sloeg hem zo hard op de rug dat hij wankelde.

Hij liet de kerel zijn tanden zien en hoopte dat de Shienaraan het als een glimlachend bedankje zag. Blaerics gezicht bleef onbewogen. Stomme zwaardhanden! Stomme Aes Sedai! Stomme, stomme herbergiersters!

‘Vrouw Anan,’ zei hij voorzichtig, ‘als ik denk aan de manier waarop ik Ebo Dar wil verlaten, is er maar ruimte voor een kleine groep.’ Hij had haar nog niets verteld over Luca’s reizende beestenspul. Hij moest de man nog steeds overhalen hen mee te nemen en als hij met zoveel mensen bij de toegang verscheen, zou dat weleens heel moeilijk kunnen worden. ‘Ga terug, als we de stad uit zijn. Als je weg wilt, ga dan met een vissersboot van je man. Maar ik stel voor dat je een paar dagen wacht. Misschien wel een week of zo. Als de Seanchanen eenmaal ontdekken dat er twee damane vermist worden, zullen ze iedereen die wil vertrekken, het hemd van het lijf vragen.’

‘Twee?’ onderbrak Joline scherp. ‘Teslyn en wie nog meer?’ Mart kromp ineen. Hij had dit niet willen zeggen. Hij had Joline waar hij haar wilde hebben, maar ze was lichtgeraakt, eigenzinnig en verwend, en dat waren nog maar de eerste woorden die bij hem opkwamen. Als ze ook maar even zou denken dat er een grote kans op mislukking was, zou ze waarschijnlijk een onzinnig plan proberen. Iets waardoor ongetwijfeld zijn eigen plan in duigen zou vallen. Ze werd beslist opgepakt als ze in haar eentje probeerde te vluchten, en ze zou terugvechten. En als de Seanchanen eenmaal wisten dat er een Aes Sedai in de stad had gezeten, en nog wel vlak onder hun neus, zouden ze het zoeken naar marath’damane opvoeren, nog meer soldaten de straat op sturen als ze al gedaan hadden voor die ‘krankzinnige moordenaar’. Het ergste van alles was dat ze het zelfs nog moeilijker zouden maken om de stadspoort uit te komen. ‘Edesina Azzedin,’ zei hij met tegenzin. ‘Verder weet ik niets van haar.’

‘Edesina,’ zei Joline langzaam. Er verscheen een rimpel op haar gladde voorhoofd. ‘Ik heb gehoord dat ze...’ Wat ze ook gehoord had, ze klapte haar kaken op elkaar en staarde hem woest aan. ‘Houden ze nog meer zusters vast? Als Teslyn vrijkomt, laat ik geen andere zuster in hun handen achter!’

Mart moest moeite doen om zijn mond te houden. Lichtgeraakt en verwend? Hij keek naar een leeuwin die precies bij Blaeric en Fen paste. ‘Geloof me, ik laat geen enkele Aes Sedai in de hokken achter, tenzij ze zelf wil blijven,’ zei hij op een droge toon. De vrouw was nog steeds eigenzinnig. Ze kon eisen om ook de andere twee te redden, zoals Pura. Licht, hij had zich nooit met Aes Sedai moeten inlaten, en voor die waarschuwing had hij geen oude herinneringen nodig! Zijn eigen ervaring was in dit geval meer dan voldoende. Fen pookte met een harde vinger in zijn linkerschouder. ‘Niet te vrijpostig,’ zei de zwaardhand waarschuwend.

Blaeric pookte in zijn andere schouder. ‘Besef tegen wie je praat!’ Joline snoof, maar vroeg niet verder.

Mart voelde een spierknoop in zijn nek wat losser worden, ongeveer op de plek waar de beulsbijl zou treffen. Aes Sedai verdraaiden hun woorden wanneer het hun uitkwam, maar ze verwachtten niet dat anderen hun eigen kunstje tegen henzelf gebruikten. Hij wendde zich tot Setalle. ‘Vrouw Anan, je weet toch dat de boten van je man veel beter zijn dan...

‘Dat is wel zo,’ onderbrak ze hem, ‘maar Jasfer is drie dagen geleden met alle tien boten en alle verwanten uitgezeild. Ik verwacht dat het gilde met hem zal willen praten als hij ooit terugkomt. Hij wordt niet geacht reizigers mee te nemen. Ze koersen op Illian af, waar ze op me wachten. Ik ben niet echt van plan om helemaal naar Tar Valon te gaan, weet je.’

Ditmaal kon Mart zijn gekreun niet onderdrukken. Hij was van plan geweest om terug te vallen op Jasfer Anans vissersboten als hij Luca niet kon overhalen. Het was een gevaarlijke mogelijkheid, zeker, meer dan gevaarlijk. Krankzinnig misschien. De sul’dam op de pieren zouden beslist elk papier willen nagaan dat damane op vissersboten wegstuurde, vooral ’s nachts. Maar de boten hadden altijd achter in zijn gedachten gezeten. Goed, hij zou gewoon Luca’s arm hard moeten omdraaien, zo hard als maar nodig was. ‘Laat je je verwanten in dit seizoen de zee opgaan?’ Ongeloof vermengde zich met verachting in Jolines stem. ‘De tijd van de zwaarste stormen?’

Vrouw Anan hief trots haar hoofd, met haar rug naar de Aes Sedai gekeerd, ik vertrouw erop dat Jasfer doet wat nodig is. Ik heb evenveel vertrouwen in hem als jij in jouw zwaardhanden, Groene zuster. Meer zelfs.’

Joline tilde opeens de lamp bij de ijzeren voet op en bewoog hem om het licht op het gezicht van de herbergierster te laten vallen. ‘Hebben wij elkaar niet ergens eerder ontmoet? Soms, als ik je gezicht niet kan zien, klinkt je stem bekend.’

Setalle gaf geen antwoord maar nam de a’dam van Mart over en worstelde met de vlakke delen van de armband die aan een kant van de ronde zilveren lijn zat. Het hele ding was in delen gemaakt, die zo nauwkeurig pasten dat je niet kon zien hoe. ‘Laten we het uitproberen, dan hebben we dit maar achter de rug.’

‘Uitproberen?’ vroeg hij, en haar ogen keken hem vernietigend aan. ‘Niet iedere vrouw kan een sul’dam zijn. Dat zou je onderhand moeten weten. Ik hoop dat ik het kan, maar het is beter dat we daar achter komen voor het te laat is.’ Ze schold op de nog steeds koppig dichtzittende armband en draaide hem in haar handen om en om. ‘Weet je hoe dit ding opengaat? Ik kan niet eens zien waar hij opengaat.’