‘Ja,’ zei hij zwakjes. De enige keer dat hij met Seanchanen over sul’dam en damane had gepraat, had hij voorzichtig gevraagd hoe ze in de strijd gebruikt werden. Hij had er nooit bij stilgestaan hoe sul’dam gekozen werden. Hij moest hen misschien bestrijden – de oude herinneringen lieten hem voortdurend nadenken over het voeren van veldslagen – maar hij had beslist nooit de bedoeling gehad om een sul’dam te verwerven. ‘Het is beter om het nu te proberen.’ In plaats van... Licht!
De sluiting van de armband was eenvoudig. Dat was slechts een kwestie van de juiste plekken induwen aan de boven- en onderkant, net niet tegenover de plek waar de leiband vastzat. Hij kon het met één hand doen en de armband ging met een klik open. De sluiting van de halsband was iets ingewikkelder, en je had er beide handen voor nodig. Hij legde zijn vingers op de juiste plaats, links en rechts van de plek waar de lijn vastzat, en drukte toen, draaide de band en trok eraan terwijl hij met zijn vingers bleef drukken. Er gebeurde zo te zien niets, tot hij de twee helften de andere kant op draaide. Toen vielen ze open, met een scherpere klik dan bij de armband. Eenvoudig. Natuurlijk, het had hem in het paleis bijna een uur gekost om erachter te komen, zelfs met wat Juilin gezien had hoe het werkte. Maar niemand hier stak de loftrompet. Iedereen keek zelfs alsof hij iets had gedaan dat zij ook konden!
Setalle klikte de armband om haar pols, wikkelde de lijn om haar onderarm en hield de open halsband omhoog. Joline staarde er met afkeer naar; haar handen werden vuisten en grepen haar rok vast. ‘Wil je ontsnappen?’ vroeg de herbergierster zacht. Na enkele tellen rechtte Joline haar rug en hief haar kin op. Setalle sloot de halsband om de nek van de Aes Sedai met dezelfde luide klik als bij het openen. Hij moest de maat verkeerd hebben ingeschat: de halsband paste precies boven de hoge hals van haar gewaad. Jolines mond vertrok, dat was alles. Maar Mart kon bijna voelen hoe gespannen Blaeric en Fen achter hem waren. Hij hield zijn adem in.
De vrouwen stonden naast elkaar en deden een stap naar Mart toe, die weer begon adem te halen. Jolines gezicht betrok en werd onzeker. Toen zetten ze een tweede stap.
Met een kreet viel de Aes Sedai op de vloer, waar ze in grote pijn rondkronkelde. Ze kon geen woorden vormen maar alleen luid kreunen. Ze kromp in elkaar en haar armen en benen en zelfs haar vingers trilden en bogen zich in vreemde hoeken. Nauwelijks lag Joline op de vloer of Setalle viel op haar knieën, en haar handen gingen naar de halsband, maar Blaeric en Fen waren sneller, al handelden ze heel vreemd. Blaeric knielde, tilde de jammerende Joline op en hield haar tegen zijn borst, terwijl hij vreemd genoeg haar hals begon te masseren, wat Fen bij de armen deed. De halsband viel open en Setalle viel achteruit, maar Joline bleef schokken en kreunen, en haar zwaardhanden bleven haar masseren alsof ze krampen probeerden weg te wrijven. Ze wierpen koude blikken op Mart, alsof het allemaal zijn schuld was.
Mart zag alleen maar al zijn mooie plannen in duigen vallen en zag de mannen nauwelijks. Hij wist niet wat hij nu moest doen of waar hij moest beginnen. Tylin kon binnen twee dagen terug zijn en hij wist dat hij weg moest zijn voor ze terug was. Hij schoof langs Setalle en klopte op haar schouder. ‘Zeg haar dat we iets anders proberen,’ mompelde hij. Maar wat? Kennelijk kon alleen een vrouw met het vermogen van een sul’dam de a’dam gebruiken.
De herbergierster hield hem staande in het donker onder aan de trap die naar de keuken leidde, terwijl hij zijn hoed en mantel pakte. Een stevige, gewone wollen mantel zonder borduurwerk. Een man kon het wel af zonder borduurwerk. Hij miste het beslist niet. En al dat kant! Beslist niet!
‘Heb je een ander plan?’ vroeg ze. Hij kon haar gezicht in het donker niet onderscheiden, maar de zilveren band van de a’dam glinsterde. Ze greep naar de armband om haar pols. ik heb altijd een ander plan,’ loog hij, en maakte de armband voor haar los. ‘Nou, je hoeft niet meer in te zitten over jouw eigen gevaar. Zodra ik Joline van je heb overgenomen, kun jij je bij je man voegen.’
Ze gromde slechts. Hij vermoedde dat ze wist dat hij geen plan had. Hij wilde de gelagkamer met Seanchanen vermijden, dus liep hij door de keuken naar het erf, de poort door en het Mol Hara Plein op. Hij was niet bang dat iemand hem zou zien en zich zou afvragen waarom hij daar was. Als hij door de gelagkamer was gelopen, zouden ze gedacht hebben dat hij in zijn saaie kleren een boodschap voor de herbergierster deed. Maar onder de Seanchanen hadden drie sul’dam gezeten, twee ervan met damane. En omdat hij inmiddels het bange vermoeden had gekregen dat hij Teslyn en Edesina in de halsband moest laten zitten, wilde hij nu even geen damane zien. Bloed en as, hij had alleen maar beloofd om het te proberen! De zwakke zon stond nog hoog aan de hemel, maar de zeewind werd al sterker en rook naar zout en bracht de koude belofte van regen. Behalve een groep Doodswachtgardisten, mensen in plaats van Ogier, die over het plein heen en weer stampten, haastte iedereen zich het Mol Hara Plein over om hun werk voor de regen af te hebben. Toen hij de voet van het hoge standbeeld van koningin Nariene bereikte, viel een hand op zijn schouder.
‘Ik herkende je eerst niet, zonder die fraaie kleren, Mart Cauton.’ Mart draaide zich om en keek recht in het gezicht van de zware IIliaanse so’jhin die hij had gezien op de dag dat Joline weer in zijn leven verscheen. Het was geen plezierige herinnering. De kerel met zijn ronde gezicht zag er vreemd uit, met die baard en de helft van zijn haar afgeschoren, en hij stond zelfs te huiveren in zijn hemd. ‘Je kent me?’ zei Mart behoedzaam.
De man glimlachte hem breed toe. ‘Het Fortuin hale me, jazeker. Je hebt eens een gedenkwaardige reis op mijn schip gemaakt, met Trolloks en Shadar Logoth aan het begin, en een Myrddraal en Wittebrug in vlammen aan het eind. Baile Domon, meester Cauton. Herken je me nu?’
‘Ik herken je.’ En dat deed hij, min of meer. Een groot deel van die reis was vaag, aan flarden gescheurd door de gaten die nu door de herinneringen van andere mannen werden gevuld.- ‘We moeten eens een keer onder het genot van een warm kruidenwijntje over die dagen praten.’ Wat nimmer zou gebeuren als hij degene was die Domon het eerst zag. Wat er van die reis in zijn herinneringen was overgebleven, was vreemd en onplezierig, alsof hij zich een dodelijke ziekte herinnerde. Natuurlijk, hij was in zekere zin ziek geweest. Nog een onplezierige herinnering.
‘Geen betere tijd dan nu,’ lachte Domon. Hij sloeg een zware arm om Mart schouders heen, draaide hem om en liep met hem terug naar De Zwerfster.
Er was geen manier om van de man af te komen, of hij zou erom moeten vechten, dus ging Mart mee. Een gevecht was niet de manier om onopvallend te blijven. Bovendien wist hij niet zeker of hij wel kon winnen. Domon zag er dik uit, maar dat vet lag over harde spieren heen. Een drankje zou trouwens best welkom zijn. Bovendien, was Domon niet smokkelaar geweest? Misschien wist hij wel wat onbekende paadjes om Ebo Dar te verlaten en zou hij daar met wat voorzichtige vragen achter kunnen komen. Vooral bij wijn. Mart had een dikke beurs vol goud in de zak van zijn jas, en het kon hem niet schelen als hij dat allemaal moest uitgeven om de man zo dronken als een harpspeler op Zonnedag te krijgen. Drinkebroers praatten. Domon duwde hem de gelagkamer door en boog links en rechts naar het Bloed en naar officieren, die hem nauwelijks zagen, maar hij ging de keuken niet in, waar Enid hem een bank in de hoek had kunnen geven. In plaats daarvan troonde hij Mart de trap op. Mart nam aan dat Domon zijn jas en mantel wilde ophalen, tot de man hem een kamer inschoof die achter in de herberg lag. De kamer werd verwarmd door een flink knapperend vuur in de haard, maar Mart voelde zich plotseling kouder dan buiten.
Domon sloot de deur en plantte zich er met over elkaar geslagen armen voor. ‘Je bent in de aanwezigheid van de Kapitein van het Groen, vrouwe Egeanin Tamarath,’ zei hij plechtig, en voegde er toen wat gewoner aan toe: ‘Dit is Mart Cauton.’