Выбрать главу

Mart keek van Domon naar de lange vrouw die stijfjes op een stoel met een hoge rugleuning zat. Ze droeg een lichtgele plooirok, met daaroverheen een met bloemen geborduurd gewaad. Mart herinnerde zich haar. Haar bleke gezicht had harde trekken en haar blauwe ogen waren even dwingend als die van Tylin. Alleen vermoedde hij dat Egeanin niet op zoenen en vrijen uit was. Haar handen waren slank, maar toonden het eelt van een zwaardvechter. Hij kreeg de kans niet om te vragen wat dit allemaal betekende, en dat hoefde ook niet.

‘Mijn so’jhin heeft mij verteld dat je niet onbekend bent met gevaar, meester Cauton,’ zei ze zodra Domon zweeg. Haar trage Seanchaanse tongval klonk nog steeds hooghartig en bevelend, maar ze was dan ook van het Bloed, ik heb zulke mannen nodig om een schip te bemannen, en ik betaal goed, in goud, niet in zilver. Als je anderen kent zoals jezelf, zal ik ze huren. Maar ze moeten in staat zijn om hun mond te houden. Mijn zaken zijn mijn zaken. Baile noemde twee andere namen. Thom Merrilin en Juilin Sandar. Als een van hen in Ebo Dar is, kan ik hun bekwaamheden ook gebruiken. Ze kennen mij en ze weten dat ze mij met hun leven kunnen vertrouwen. Dat kan jij ook, meester Cauton.’

Mart ging in de tweede stoel van de kamer zitten en gooide zijn mantel naar achteren. Hij werd niet geacht bij iemand van het lage Bloed te gaan zitten, waartoe ze volgens haar donkere potvormige haardracht en groengelakte pinknagels behoorde, maar hij moest nadenken. ‘U hebt een schip?’ vroeg hij, vooral om wat tijd te winnen. Ze opende boos haar mond. Vragen aan iemand van het Bloed dienden omzichtig geformuleerd te worden.

Domon gromde en schudde zijn hoofd, en even leek ze nog bozer, maar toen verloor haar gezicht de strenge trekken. Tegelijk boorden haar ogen zich in die van Mart; ze kwam overeind, spreidde haar voeten, plantte haar handen in haar zij en sprak hem toe. ‘Ik zal een schip hebben, op zijn laatst aan het eind van de lente, zodra mijn goud uit Cantorin kan worden gebracht,’ zei ze ijzig. Mart zuchtte. Nou ja, de kans om Aes Sedai weg te krijgen op een schip dat van een Seanchaanse was, was natuurlijk ook denkbeeldig. ‘Hoe kent u Thom en Juilin?’ Domon kon haar verteld hebben over Thom, zeker, maar hoe kon ze in Lichtsnaam Juilin kennen? ‘Je stelt te veel vragen,’ zei ze streng, en draaide zich om. ‘Ik vrees dat ik je uiteindelijk toch niet kan gebruiken. Domon, laat hem gaan.’ Dat laatste was een hooghartig bevel.

Domon bewoog zich niet. ‘Zeg het hem,’ drong hij aan. ‘Vroeg of laat moet hij alles weten, of hij zal je in groter gevaar brengen dat je nu tegemoet ziet. Zeg het hem.’ Zelfs voor een so’jhin scheen hem behoorlijk veel toegestaan te worden. De Seanchanen waren meesters als het erom ging hun bezittingen hun juiste plaats te leren. Om iedereen hun plaats te wijzen, als het erop aankwam. Egeanin was heel wat minder taai dan ze eruitzag.

Maar op dit moment zag ze er erg taai uit, terwijl ze heen en weer liep en vernietigende blikken op Domon en Mart wierp. Uiteindelijk stond ze stil. ‘Ik heb Thom en Juilin enige hulp verleend in Tanchico,’ zei ze. Na een paar tellen voegde ze eraan toe: ‘En twee vrouwen die bij hen waren, Elayne Trakand en Nynaeve Almaeren.’ Ze keek hem gespannen aan om te zien of hij de namen kende.

Mart voelde zijn ribben samenknijpen. Het was geen pijn, maar meer of hij naar zijn uitverkoren paard keek, dat op de eindstreep afrende met de anderen er vlak achteraan, terwijl de vraag wie er zou winnen nog steeds in de lucht hing. Wat hadden Nynaeve en Elayne in Lichtsnaam in Tanchico uitgevreten waarvoor ze Seanchaanse hulp nodig hadden gehad, en gekregen? Thom en Juilin hadden heel weinig bijzonderheden verteld. Maar daar ging het niet om. Egeanin wilde mensen hebben die haar geheimen konden bewaren en zich geen zorgen maakten om gevaar. Ze was zelf in gevaar. Er was weinig gevaar te duchten voor iemand van het Bloed, behalve van iemand anders van het Bloed, en... ‘De Zoekers zitten achter u aan,’ zei hij. De manier waarop haar hoofd omhoog kwam, bevestigde zijn woorden en haar hand ging naar haar zij alsof ze naar een zwaard wilde reiken. Domon schuifelde wat met zijn voeten en spande en ontspande zijn grote handen terwijl zijn ogen op Mart waren gericht. Ogen die ineens harder leken dan die van Egeanin. De dikke man zag er niet langer gek uit; hij zag er gevaarlijk uit. Opeens bedacht Mart dat hij de kamer wellicht niet levend zou verlaten. ‘Als u uit handen van de Zoekers wilt blijven, kan ik u helpen,’ zei hij haastig. ‘U moet ergens heen waar de Seanchanen geen gezag hebben. Overal waar zij zijn, kunnen de Zoekers u vinden. En het is het beste om zo snel mogelijk te gaan. U kunt altijd meer goud krijgen, maar eerst moet u proberen niet in handen van de Zoekers te vallen. Thom heeft me verteld dat ze zich ergens heel erg druk over maken. Over hete ijzers en de pijnbank klaarmaken.’ Een tijdje stond Egeanin hem doodstil aan te staren. Toen wisselde ze een lange blik met Domon. ‘Misschien is het wel goed om zo snel mogelijk te vertrekken,’ zei ze zacht. Meteen klonk haar stem weer strenger. Als ze zich ergens zorgen over had gemaakt, was dat nu niet meer op haar gezicht te lezen. ‘De Zoekers houden me niet tegen als ik de stad wil verlaten, geloof ik, maar ze denken dat ze me kunnen volgen naar iets wat ze nog liever willen hebben. Ze zullen me volgen, en tot ik de landen verlaat die reeds door de Rhyagelle in bezit zijn genomen, kunnen ze soldaten bevelen om mij in de boeien te slaan. Dat zullen ze doen, zodra ze bedacht hebben dat ik naar landen ga die nog niet verzameld zijn. Daarom heb ik de hulp van jouw vrienden nodig, meester Cauton. Tussen hier en daar moet ik uit het zicht van de Zoekers verdwijnen. Ik heb het goud uit Cantorin dan wel niet, maar ik heb genoeg om jullie hulp behoorlijk te belonen. Daar kun je zeker van zijn.’

‘Noem me Mart,’ zei hij, en schonk haar zijn beste glimlach. Zelfs vrouwen met harde gezichten verzachtten door zo’n glimlach. Nu was hij daar niet zeker van – ze fronste zelfs – maar één ding wist hij weclass="underline" het effect van zijn glimlach. ‘Ik weet hoe ik je kan laten verdwijnen. Nu. Het heeft geen zin om te wachten, weet je. De Zoekers kunnen besluiten om je morgen al gevangen te nemen.’ Dat kwam aan. Ze deinsde niet terug – hij vermoedde dat ze voor heel weinig dingen terugdeinsde – maar ze knikte bijna. ‘Nog één ding, Egeanin.’ Dit kon nog steeds in zijn gezicht ontploffen, zoals vuurwerk van Aludra, maar hij aarzelde niet. Soms moest je gewoon de stenen laten rollen, ik heb geen goud nodig, maar wel drie sul’dam die hun mond kunnen houden. Denk je dat je daar aan kunt komen?’ Na een paar tellen die uren leken te duren, knikte ze, en hij glimlachte verholen. Zijn paard was als eerste over de streep.

‘Domon,’ zei Thom met vlakke stem vanwege de pijpensteel die in zijn mond geklemd zat. Hij lag op bed, met een dubbelgevouwen kussen onder zijn hoofd, en hij scheen de vage blauwe rook te bestuderen die in de lucht van de vensterloze kamer hing. De lamp gaf sputterend licht.

‘En ze is nu van het Bloed.’ Juilin zat op de rand van zijn bed en tuurde in de aangebrande kop van zijn pijp. ik weet niet of ik dat zo aantrekkelijk vind.’

‘Bedoel je dat we hen niet kunnen vertrouwen?’ vroeg Mart, die zijn tobak onnadenkend met een duim aanstampte. Hij trok zijn duim met een ruk en een milde vloek terug en stak hem in zijn mond. Opnieuw had hij de keus tussen het krukje en staan, maar deze keer vond hij de kruk niet erg. Het praten met Egeanin had weinig tijd gevergd, maar Thom was tot na het donker buiten geweest, en Juilin was zelfs nog later gekomen. Ze waren allebei beduidend minder verheugd over zijn nieuws dan Mart verwacht had. Thom had net gezegd dat hij eindelijk een van de juiste zegels goed had kunnen bekijken. Maar Juilin keek elke keer weer boos als hij naar het weggesmeten bundeltje in de hoek van de kamer keek. De man hoefde zich niet zo te blijven gedragen, alleen maar omdat ze die sul’dam-kleren nu niet meer nodig hadden, ik zeg je dat ze allebei doodsbang zijn voor die Zoekers,’ vervolgde Mart toen zijn duim wat was afgekoeld. Misschien niet doodsbang, maar wel bang. ‘Egeanin mag dan van het Bloed zijn, ze vertrok geen spier toen ik haar zei waar ik die sul’dam voor nodig heb. Ze zei alleen dat ze er drie wist die zouden doen waarvoor we ze nodig hebben, en ze kan ze morgen al hebben.’