Rhand liet zich in kleermakerszit voor haar op de grond zakken, waarna ze de twee toegangssleutels te voorschijn haalde. Het waren gladde witte beeldjes van een voet hoog, elk met een doorzichtige bol in een opgeheven hand. Nynaeve gaf hem het beeldje van de man met baard in een ruim gewaad. Het beeldje van de vrouw zette ze bij haar voeten op de grond neer. De gezichten van de beeldjes stonden ernstig en ferm en vertoonden een eeuwenoude wijsheid. ‘Je moet jezelf op het randje plaatsen van het omarmen van de Bron,’ zei ze en streek voor de zoveelste keer haar rok glad. ‘Dan kan ik me aan jou koppelen.’
Zuchtend zette Rhand het mannenbeeldje neer en liet saidin los. De ziedende vlammen en de kou verdwenen tegelijk met de vettige smerigheid van de smet, maar daarmee ook het sprankelende leven, waardoor de wereld er weer bleekjes en grauw uitzag. Hij zette zijn handen naast hem op de grond vanwege de misselijkheid die zou toeslaan wanneer hij de Bron weer aanraakte, maar opeens tolde zijn hoofd van een andersoortige duizeligheid. Eén tel vulde een vaag gezicht zijn gezichtsveld, waardoor hij Nynaeve niet meer zag. Een mannengezicht op het randje van herkenbaarheid. Licht, als dat ooit gebeurde wanneer hij saidin echt vasthield... Nynaeve boog zich met een bezorgd gezicht naar hem toe.
‘Nu,’ zei hij en reikte via het mannenbeeldje naar de Bron. Reikte maar greep haar niet vast. Hij hing aan het randje en wilde huilen van dodelijke pijn toen flakkerende vlammen hem leken te verbranden, terwijl huilende winden korreltjes bevroren zand tegen zijn huid bliezen. Hij zag Nynaeve snel ademhalen, besefte dat het maar een tel duurde, maar voor hem leken het wel uren voor... Saidin stroomde door hem heen, gesmolten razernij en ijzige wervelingen, alle smerigheid, en hij kon er geen haarfijn draadje van beheersen. Hij zag zijn eigen stroom in Nynaeve verdwijnen. Hij voelde saidin in zich zieden, voelde de verraderlijke getijdenstromen en de bewegende grond die hem in een hartenklop konden vernietigen, voelde dat het onvermogen tot strijd of de onbeheersbaarheid op zichzelf dodelijke pijnen waren. Hij was zich van haar bewust, besefte hij opeens, op vrijwel dezelfde manier als hij zich van Min bewust was, maar hij kon alleen maar denken aan saidin, dat onbeheersbaar door hem heen stroomde.
Bevend haalde ze adem. ‘Hoe kun je dat... verdragen?’ vroeg ze hees. ‘Het is allemaal chaos en woede en dood... Licht. Nu moet je zo hard mogelijk proberen de stromen te sturen terwijl ik...’ Wanhopig zijn evenwicht zoekend in die onophoudelijke oorlog met saidin, deed hij wat ze zei, en ze gaf een schreeuw en veerde op. ‘Je werd geacht te wachten tot ik...’ begon ze boos, maar ging toen wat rustiger verder: ‘Nou ja, ik ben het tenminste kwijt. Waarom zit je me met van die grote ogen aan te staren. Ik ben van ons twee degene van wie het vel gestroopt werd!’
‘Saidar,’ mompelde hij verwonderd. Het was zo... anders. Vergeleken met het geweld van saidin was saidar een kalme rivier, een lieflijke stroom. Hij raakte die rivier aan, en opeens vocht hij tegen stromen die hem er verder in wilden slepen, vocht tegen wervelende draaikolken die hem onder wilden trekken. Hoe harder hij vocht, hoe krachtiger de wisselende stromen werden. Hoewel hij slechts heel even geprobeerd had saidar te beheersen, kreeg hij in dat korte ogenblik al het gevoel dat hij erin verdronk en weggevaagd werd naar een eeuwigheid. Nynaeve had hem gezegd wat hij moest doen, maar het had zo vreemd geleken dat hij haar eigenlijk nu pas geloofde. Hij spande zich in en dwong zichzelf om de stromen niet te bevechten, en al snel was de rivier weer kalm en vredig. Dat was de eerste moeilijkheid: saidin bevechten terwijl je je overgaf aan saidar. De eerste moeilijkheid en de eerste sleutel voor wat hij moest verrichten. De mannelijke en vrouwelijke helft van de Ware Bron waren gelijk en ongelijk, trokken aan en stootten af. Ze bestreden elkaar zelfs terwijl ze samenwerkten om het Rad des Tijds aan te drijven. Ook de smet op de mannelijke helft kende zijn spiegelbeeld. De wond die hem was toegediend door Ishamael klopte in hetzelfde ritme als de smet op saidin, terwijl de wond afkomstig van Fajins dolk een tegenmaat sloeg met het kwaad dat Aridhol had gedood.
Hij dwong zichzelf om voorzichtig te werk te gaan. Hij wilde de ontzaglijke kracht van het onbekende saidar gebruiken en sturen zoals hij het wilde. Onhandig weefde hij een buis die aan het ene eind de mannelijke helft van de Bron raakte en aan de andere kant de verre stad. Die buis moest uit onbesmet saidar bestaan. Als dit verliep zoals hij hoopte, zou een buis van saidin kunnen verbrijzelen wanneer de smet eruit begon te lekken. Hij dacht eraan als een buis, al was het eigenlijk iets anders. De weving vormde zich helemaal niet zoals hij verwacht had. Alsof saidar een eigen wil bezat, vormde de weving zich tot krullen en spiralen die hem aan een bloem deden denken. Er viel niets te zien, geen grootse golven die vanuit de hemel omlaag rolden. De Bron lag in het hart van de schepping. De Bron was overal, zelfs in Shadar Logoth. De buis overbrugde afstanden die onvoorstelbaar lang en tegelijk onbestaanbaar klein waren. Het moest een buis zijn, hoe het er verder ook uitzag. Zo niet... Hij greep saidin, bestreed het en overmeesterde het in de dodelijke dans die hij zo goed kende. Hij dwong saidin de uit saidar bestaande bloemvorm in. En saidin stroomde erdoorheen. Saidin en saidar, even en oneven, konden zich niet mengen. De saidinstroom kromp samen, weg van het aanwezige saidar, dat er van alle kanten tegenaan duwde. Saidar perste het nog verder samen en liet het sneller stromen. Het zuivere saidin, zuiver afgezien van de smer, raakte Shadar Logoth.
Rhand fronste. Had hij het mis? Er gebeurde niets, behalve... De wonden in zijn zij leken nog sneller te kloppen. Temidden van de vuurstormen en de ijzige woede van saidin leek het of de smerigheid bewoog en veranderde. Slechts een klein beweginkje dat wellicht aan zijn aandacht was ontsnapt als hij zich niet had ingespannen om iets te vinden. Een miniem beweginkje temidden van alle chaos, terwijl alles in dezelfde richting stroomde.
‘Ga door,’ zei Nynaeve dwingend. Haar ogen straalden alsof de stroom saidar in haar volstond voor alle vreugde in haar. Hij onttrok nog veel meer aan beide helften van de Bron, versterkte de buis terwijl hij er meer saidin doorheen dwong. Hij putte de Ene Kracht uit de Bron tot hij niets meer kon krijgen. Hij wilde het uitschreeuwen over hoeveel van de Kracht er door hem heen stroomde, zoveel dat het leek of hij niet meer bestond. Alleen de Ene Kracht bestond nog. Hij hoorde Nynaeve kreunen, maar het moordende gevecht met saidin verteerde hem.
Elza bevoelde de Grote Serpent-ring aan haar linkerwijsvinger en staarde naar de man die zij had gezworen te dienen. Hij zat met een grimmig gelaat op de grond en staarde recht voor zich uit, alsof hij de wilder Nynaeve tegenover hem niet zag zitten; hij gloeide als een zon. Misschien zag hij haar ook niet. Ze kon voelen hoe saidar door Nynaeve stroomde in hoeveelheden waarvan niemand zelfs maar had kunnen dromen. Alle zusters uit de Witte Toren tezamen zouden slechts een deel van die stroom hebben kunnen controleren. Ze benijdde de wilder erom en bedacht tegelijk dat zijzelf waanzinnig zou zijn geworden van saidars pure vreugde. Ondanks de kou parelden er druppels zweet op Nynaeves gezicht. Haar lippen stonden half open en ze staarde met grote ogen verrukt door de Herrezen Draak heen.
‘Nu zal het gauw beginnen, vrees ik,’ kondigde Cadsuane aan. Ze wendde zich van het tweetal af, zette haar vuisten in de zij en liet een doordringende blik over de omringende heuvels glijden. ‘Dat zullen ze tot in Tar Valon voelen – wellicht zelfs aan de andere kant van de wereld. Iedereen naar zijn plek.’
‘Kom mee, Elza,’ zei Merise, en het licht van saidar straalde opeens om haar heen.
Elza liet zichzelf opnemen in een koppeling met de strenge zuster, maar kromp ineen toen Merises Asha’man-zwaardhand in de cirkel werd opgenomen. De donkere, knappe man had een kristallen zwaard in zijn handen dat zacht glansde, en ze kon het ongelooflijk ziedende tumult van saidin voelen. Hoewel Merise de stromen leidde, bracht het vuil van saidin toch Elza’s maag in opstand. Het leek wel een rottende vuilnisbelt in een klamme zomer. De andere Groene zuster was ondanks haar strengheid een lieve vrouw, maar haar mond verstrakte toen ook zij de neiging tot braken moest bevechten.