Выбрать главу

Overal op de heuveltop vormden zich soortgelijke cirkels. Sarene en Corele koppelden aan de oude man Flin; en Nesune, Beldeine en Daigian met de jonge Hopwil. Verin en Kumira vormden zelfs een groep met de wilder van het Zeevolk. Ze was heel sterk en iedereen moest ingezet worden. Zodra een groep zich had gevormd, verdween die van de heuveltop in verschillende richtingen tussen de bomen. Alivia, die zeer merkwaardige wilder die geen andere naam leek te hebben, schreed naar het noorden met een wapperende mantel; ze was gehuld in de gloed van de saidar. Een door zorgen geplaagde vrouw.

en ongelooflijk streng. Elza zou er heel wat voor hebben gegeven om een van haar ter’angrealen in handen te krijgen. Alivia en de drie cirkels zouden rondom de verdediging vormen, maar de meeste voorzorgen dienden op deze heuveltop genomen te worden. De Herrezen Draak moest ten koste van alles beschermd worden. Die taak had Cadsuane zelf op zich genomen. Merises cirkel zou eveneens hier blijven. Cadsuane moest wel een ter’angreaal hebben, gezien de hoeveelheid saidar die ze putte. Het was meer dan Elza en Merise samen konden controleren, maar zelfs die hoeveelheid verbleekte bij de Ene Kracht die door Callandor stroomde. Elza wierp een blik op de Herrezen Draak en haalde diep adem. ‘Merise, ik weet dat ik het niet behoor te vragen, maar mag ik de stromen versmelten?’

Ze had gedacht dat ze erom zou moeten smeken, maar de grotere vrouwe aarzelde maar kort, knikte toen en gaf de leiding van de cirkel aan haar door. Bijna meteen verzachtte Merises mond zich, al kon die nooit echt zacht worden genoemd. Vuur, ijs en smerigheid borrelden in Elza op en ze hijgde. Wat het ook mocht kosten, de Herrezen Draak diende de Laatste Slag te voeren. Wat het ook mocht kosten.

Barmellin reed met zijn kar over de besneeuwde weg naar Tremonsien. Hij vroeg zich af of de oude Maglin in De Negen Ringen zou betalen wat hij verlangde voor de pruimenbrandewijn in zijn kar. Hij was niet echt hoopvol gestemd. Ze zat op haar duiten, die oude Maglin, en de brandewijn was niet zo geweldig. Het was al laat in de winter en ze was misschien bereid tot de lente te wachten om beter spul te kopen. Opeens drong het tot hem door dat de dag heel, heel licht leek. Bijna als een zomermiddag en niet als een winterochtend. Nog vreemder was het dat het licht leek te komen uit die enorme uitgraving naast de weg, waar die stadsmensen tot vorig jaar aan het graven waren geweest. Men zei dat daar een monsterachtig groot beeld lag, maar hij had er nooit genoeg belangstelling voor gehad om zelf eens een kijkje te gaan nemen.

Nu trok hij, bijna tegen zijn zin, de teugels aan van zijn merrie en stapte af om naar de rand van de kuil te lopen. Die was een honderd pas diep en tienmaal zo breed. Hij moest de handen voor zijn ogen houden tegen de verblindende gloed die van de bodem opsteeg. Met samengeknepen ogen tuurde hij door zijn vingers en zag een felgloeiende bal; het leek wel een tweede zon. Opeens drong het tot hem door dat dit de Ene Kracht moest zijn.

Met een gesmoorde schreeuw holde hij door de sneeuw terug naar zijn kar. Hij klauterde erop en sloeg Nisa met de teugels om haar aan te sporen terwijl hij tegelijk trachtte haar om te draaien om naar zijn boerderij terug te rijden. Hij was van plan thuis te blijven, in zijn eigen huis, met alle deuren dicht, en die brandewijn zelf op te drinken. Tot de laatste druppel.

In gedachten verzonken zag Timna amper de braakliggende akkers op de heuvels om haar heen. Tremalkin was een groot eiland en zo ver van de zee af was er nog maar weinig zilt in de wind te ruiken. De Atha’an Miere baarden haar grote zorgen. Ze wezen de Weg van het Water af, en Timna was een van Gidsen die uitverkoren waren om hen zo mogelijk tegen zichzelf te beschermen. Dat was vandaag de dag heel moeilijk, nu ze allemaal zo opgewonden waren over die Coramoor van hen. Er waren nog maar weinig mensen van het Zeevolk op het eiland achtergebleven. Zelfs de landvoogden, die altijd zeurden over het feit dat ze niet op zee waren, zoals de andere Atha’an Miere, waren naar hem op zoek gegaan in elk schip dat nog zeewaardig was.

Opeens viel de kale akker op de heuvel haar op. Uit de grond rees een grote stenen hand op die een doorzichtige bol zo groot als een huis vasthield. En die bol scheen als een prachtige zomerzon. Elke gedachte aan de Atha’an Miere verdween en Timna trok haar mantel strakker om zich heen voor ze op de grond ging zitten. Ze glimlachte bij de gedachte dat zij wellicht de vervulling van de voorspelling mocht zien en het eind van het Waanbeeld.

‘Als u echt een Uitverkorene bent, zal ik u dienen,’ zei de man met de baard tegenover Cyndane vol twijfel, maar ze hoorde niets van wat hij nog meer te vertellen had.

Ze kon het voelen. Als er zoveel saidar op een bepaalde plek werd geput, vormde dat een baken die elke geleidster waar ook ter wereld kon voelen en vinden. Hij had dus een vrouw gevonden die de andere toegangssleutel kon gebruiken. En zij had het samen met hem tegen de Grote Heer op willen nemen, tegen de Schepper desnoods. Samen met hem. Zij zou de macht met hem hebben gedeeld en samen met hem de wereld hebben geregeerd. Maar hij had haar liefde vergooid, haar afgewezen.

De dwaas die nu tegen haar stond te kletsen, was een belangrijk man, maar ze had de tijd niet om zijn betrouwbaarheid te beproeven. Dat moest wel gebeuren, want ze kon hem niet overal maar wat laten kletsen, niet terwijl ze Moridins hand kon voelen die de cour’souvra streelde waarin zich haar ziel bevond. Een stroom Lucht die zo dun was als een scheermes sneed de baard van de kerel doormidden toen zij hem onthoofdde. Een andere stroom schoof het lijk weg, zodat het bloed dat uit de nek omhoog spoot, geen vlekken op haar kleren maakte. Nog voor hoofd en lichaam de vloer raakten, had ze haar eigen poort geweven. Dicht bij het baken waar ze zich op kon richten, een baken dat haar wenkte.

Toen ze het bos op de heuvel betrad, waar op vele plaatsen nog sneeuw lag, en de kale, zwarte takken met dikke slierten omlaag hangende bruine klimplanten zag, vroeg ze zich af waar het baken haar naartoe had gebracht. Het deed er niet toe. Ten zuiden van haar straalde dat baken genoeg saidar uit om in één klap een heel werelddeel in as te leggen. Hij zou daar zijn, hij en die onbekende vrouw, met wie hij haar had bedrogen. Behoedzaam putte ze de Ene Kracht om een web te spinnen voor zijn dood.

Bliksems zoals Cadsuane nog nooit eerder had meegemaakt, flitsten uit een wolkeloze hemel omlaag. Geen vertakkend weerlicht maar zilverblauwe speren die op de heuveltop waren gericht en het omgekeerde schild raakten dat ze had geweven, waardoor ze met een oorverdovend gedonder op ongeveer vijftig voet boven haar hoofd ontploften. Zelfs binnen het schild kraakte de lucht en haar haren bewogen en zweefden omhoog. Zonder de hulp van haar op een klauwier lijkende angreaal die aan haar knotje hing, zou ze niet in staat zijn geweest het schild in stand te houden. Een tweede gouden vogeltje, een zwaluw, hing aan een kettinkje in haar hand. ‘Daar,’ zei ze en wees in de richting waarheen het leek te vliegen. Het was jammer dat ze niet kon zeggen van hoever de Ene Kracht was geleid en of het een man of een vrouw was, maar de richting moest voldoende zijn. Ze hoopte dat ze geen... tegenslag zou hebben. Haar mensen waren ook daarginds. Als de waarschuwing tegelijk met een aanval kwam, kon er niet veel twijfel bestaan. Zodra ze was uitgesproken, ontsprong er een fontein van vlammen in het bos in het noorden, en toen nog een en nog een, een zigzaggende lijn die wegsnelde. Callandor glansde als een vlam in de handen van de jonge Jahar. Ze zag aan Elza’s strakke gezicht en de manier waarop ze met haar vuisten in haar rok kneep dat zij degene was die de stromen leidde, en dat verbaasde haar. Merise pakte een volle vuist zwarte haren van de jongen en schudde langzaam het hoofd. ‘Rustig aan, knappe jongen,’ mompelde ze. ‘Zeker, rustig aan, lieve sterke man.’ Hij glimlachte terug, een verrukkelijke glimlach.