Выбрать главу

Mogelijk overtuigde die heesheid Therava echter. Mensen zoals zij geloofden sterker in vrees als reden dan elke andere. Ze glimlachte in elk geval, maar het was geen warme glimlach. Haar dunne lippen krulden iets en als er al iets van gevoel merkbaar was, was dat er een van voldoening. ‘Jullie drie gaan toekijken en luisteren terwijl jullie Sevanna dienen. Elke dag zal een Wijze jullie ondervragen en dan herhalen jullie elk woord van Sevanna en noemen jullie de namen van de persoon die ze aanhoorde. Als ze in haar slaap praat, herhalen jullie wat ze mompelt. Doe mij dat genoegen en ik zal ervoor zorgen dat jullie worden achtergelaten.’

Hoewel Faile hier geen aandeel in wilde hebben, kon ze onmogelijk weigeren. Als ze dat deed, zou niemand de nacht overleven. Dat wist ze wel zeker. Therava zou geen gevaar willen lopen. Ze zouden het wellicht voor de nacht viel al niet overleven. Deze sneeuw kon heel snel drie in het wit geklede lijken verbergen en ze betwijfelde ten zeerste of iemand zou protesteren als Therava hier ter plekke hun kelen opensneed. Iedereen besteedde al zijn aandacht aan het lopen door de sneeuw. Ze zouden het misschien niet eens zien. ‘Maar als ze dat merkt...’ Faile slikte. Deze vrouw vroeg of ze op een afbrokkelende rotsrand wilden lopen. Nee, ze beval het. Vermoordden de Aiel verspieders? Ze had er nooit aan gedacht dat aan Bain of Chiad te vragen. ‘Zult u ons beschermen, Wijze?’ De vrouw met het harde gezicht greep Faile met stalen vingers bij de kin, dwong haar stil te staan en trok haar omhoog tot ze op haar tenen stond. Therava’s ogen priemden in de hare. Failes mond voelde droog aan, want die blik beloofde pijn. ‘Als ze het merkt, gai’shain, snij ik je in stukken en stop ik je in de kookpot. Dus kun je er maar beter voor zorgen dat ze niets merkt. Vannacht dienen jullie in haar tent. Jullie en honderd anderen, dus zullen jullie weinig om handen hebben en doen wat echt van belang is.’

Therava bekeek de drie vrouwen nauwgezet en knikte toen voldaan. Ze zag drie zachte natlanders, te zwak om ongehoorzaam te zijn. Zonder verder een woord te zeggen liet ze Faile los en draaide zich om. Enkele tellen later waren zij en de andere Wijzen in de sneeuw verdwenen.

Een tijdlang worstelden de drie vrouwen zich zwijgend verder. Faile opperde maar niet dat eigenlijk een van hen diende te ontsnappen, laat staan dat ze dat bevel gaf. Ze was er zeker van dat de anderen weer zouden tegenstribbelen. Als ze nu zou toegeven, zou het lijken alsof Therava haar van gedachten had doen veranderen en dat haar angst voor de vrouw dat had veroorzaakt. Faile kende Alliandre en Maighdin goed genoeg om zeker te weten dat ze liever stierven dan toe te geven dat die vrouw hun angst aanjoeg. Zijzelf was in elk geval wel bang voor Therava. En ik slik liever mijn tong in dan dat ik dat hardop beken, bedacht ze grimmig.

‘Ik vraag me af wat ze met kookpot bedoelde?’ merkte Alliandre ten slotte op. ‘De ondervragers van de Witmantels roosteren gevangenen soms aan een spit, heb ik gehoord.’ Maighdin sloeg bevend de armen om zich heen en Alliandre stak even haar hand uit de mouw om de ander een bemoedigend klopje op de schouder te geven. ‘Maak je geen zorgen. Als Sevanna honderd bedienden heeft, kunnen we nooit zo dicht bij haar komen om nog iets op te vangen. Bovendien kiezen we zelf uit wat we doorgeven, zodat het spoor niet naar ons leidt.’

Maighdin lachte bitter in haar witte mantelkap. ‘Jij neemt aan dat we nog iets te kiezen hebben. Dat hebben we niet. Je behoort iets meer te weten van geen keus te hebben. Die vrouw heeft ons niet uitgekozen omdat we een vurige aard hebben.’ Ze vloekte er bijna bij. ‘Ik wed dat elke andere knecht of meid van Sevanna dezelfde opdracht van Therava heeft gekregen. Als we één woord weglaten van wat we hebben opgevangen, kun je er zeker van zijn dat ze dat te horen krijgt.’

‘Misschien heb je gelijk,’ gaf Alliandre even later toe. ‘Maar spreek me op die manier niet meer aan, Maighdin. Onze omstandigheden vormen een beproeving, om het maar zo te stellen, maar je dient eraan te denken wie ik ben.’

‘Tot we ontsnappen,’ gaf Maighdin terug, ‘ben je Sevanna’s dienstmeid. Als je niet elke tel aan jezelf denkt als een meid, kun je jezelf maar beter aan dat spit rijgen. En dan kun je maar beter ook wat ruimte voor ons over laten, want je zult ons met je meesleuren.’ Alliandres kap verborg haar gezicht, maar met ieder woord verstrakte haar rug. Ze was niet dom en wist hoe ze moest doen wat gedaan diende te worden, maar ze bezat de luimen van een koningin wanneer ze zich niet beheerste.

Faile sprak voor Alliandre kon ontploffen. ‘Tot het ons lukt om weg te komen, zijn we allemaal dienstmeiden,’ zei ze ferm. Licht, het laatste wat ze kon gebruiken was dat deze twee gingen kijven. ‘Maar je biedt nu wel je verontschuldigingen aan, Maighdin.’ Met afgewend hoofd mompelde haar dienstmeid iets wat daarop leek, en ditmaal liet Faile het erbij. ‘Wat jou betreft, Alliandre, ik reken erop dat je een goede dienstmaagd zult zijn.’ Alliandre maakte een geluid, half een protest, maar Faile overstemde het. ‘Als we enige kans op ontsnapping willen hebben, moeten we doen wat ons gezegd wordt, hard werken en zo min mogelijk aandacht trekken.’ Alsof ze al niet alle aandacht van deze Shaidowereld hadden getrokken. ‘We vertellen Therava over elk kuchje en elke niesbui van Sevanna. Ik weet niet wat Sevanna zal doen als ze dit hoort, maar ik neem aan dat we ons allemaal kunnen voorstellen wat Therava ons zal aandoen als we haar ongenoegen wekken.’

Dat volstond om allen tot zwijgen te brengen. Ze konden zich zeker voorstellen waartoe Therava in staat was en hen doden was misschien niet eens het ergste.

Tegen de middag verminderde de sneeuwbui tot wat spaarzame naar beneden dwarrelende vlokken. Donkere voortjagende wolken verborgen nog steeds de zon, maar Faile concludeerde dat het bijna middag moest zijn, omdat ze opnieuw voedsel kregen. Niemand bleef staan, maar honderden gai’shain baanden zich een pad door de colonne met manden en tassen vol brood en gedroogd vlees en waterzakken die ditmaal water bevatten dat zo koud was dat haar tanden er pijn van deden. Vreemd genoeg had ze niet meer honger dan uren lopen in de sneeuw kon veroorzaken. Perijn had een keer Heling ondergaan en was toen twee dagen lang uitgehongerd geweest. Misschien kwam dat omdat haar verwondingen veel minder waren dan die van hem. Ze zag dat Alliandre en Maighdin niet meer aten dan zij.

Door de Heling moest ze denken aan Galina, maar haar vragen kwamen steeds weer op hetzelfde ongelovige waarom neer. Waarom zou een Aes Sedai – ze moest een Aes Sedai zijn – slaven en zwoegen voor Sevanna en Therava? Voor wie dan ook. Misschien kon een Aes Sedai helpen bij de ontsnapping. Misschien ook niet. Wellicht zou ze hen verraden als dat haar beter schikte. Aes Sedai deden wat ze deden en je had geen andere keus dan het te aanvaarden, tenzij je Rhand Altor heette. Maar hij was een ta’veren en bovendien ook nog de Herrezen Draak. Zij was een vrouw die op dit moment over weinig mogelijkheden beschikte en een behoorlijk groot gevaar boven haar hoofd zag hangen. Om nog maar niet te denken aan de hoofden waar ze verantwoordelijk voor was. Elke hulp zou welkom zijn, van wie dan ook. De kille wind ging liggen terwijl ze over Galina nadacht, en toen kwam de sneeuw weer, steeds dichter en zwaarder, tot ze maar tien pas voor zich uit kon zien. Ze wist echter nog niet of ze de vrouw kon vertrouwen.

Opeens bemerkte ze dat, bijna verborgen in de sneeuw, een andere in het wit geklede vrouw- hen in het oog hield. Er viel niet genoeg sneeuw om die brede met juwelen bezette gordel te verbergen. Faile gaf de andere twee een tikje op de arm en knikte naar Galina. Toen Galina zag dat ze was opgemerkt, ploeterde ze mee tussen Faile en Alliandre. Het ging niet soepel en vlot, maar ze leek het lopen in de sneeuw meer gewend te zijn dan de andere drie. Nu lag er echter niets deemoedigs in haar ogen. Haar ronde gezicht stond hard en haar ogen keken scherp rond. Ze bleef voortdurend omkijken en wierp behoedzame blikken om zich heen om te zien wie er in de buurt was. Ze leek op een poesje dat deed of het een luipaard was. ‘Jullie weten wie ik ben?’ wilde ze weten met een stem die tien voet verder niet meer gehoord kon worden. ‘En wat ik ben?’