Выбрать главу

‘Dan moeten het huurlingen worden,’ zei ze en slaagde er niet geheel in de spijt uit haar stem te houden. Als de wapenknechten van haar landgoederen eenmaal hadden vernomen dat ze nog in leven was, zouden de eersten binnen een maand in de stad zijn, maar het kon al ruim lente zijn voor er aanzienlijke aantallen verschenen, en de mannen die Birgitte inlijfde, zouden minstens zes maanden nodig hebben voor ze goed genoeg waren om uit te rijden en tegelijk een zwaard te hanteren. ‘Ook Jagers op de Hoorn, als die willen tekenen en de eed afleggen.’ Van beide groepen waren er voldoende in Caemlin omdat ze door het slechte weer niet weg konden. Van allebei te veel, zeiden de meeste mensen. Ze hielden slemppartijen en zochten ruzie en vielen vrouwen lastig die niet van hun uitsloverij gediend waren. Op deze manier konden ze nut hebben door moeilijkheden te voorkomen in plaats van ze te beginnen. Ze had liever gehad dat ze zichzelf niet steeds trachtte te overtuigen. ‘Duur, maar de schatkist kan het opbrengen.’ Voor korte tijd tenminste. Ze moest zo snel mogelijk over de inkomsten van haar landgoederen zien te beschikken. Wonder boven wonder reageerden de twee vrouwen voor haar vrijwel op dezelfde manier.

Dyelin gromde van ergernis. Een groot rond sieraad met de Uil en Eik van Huis Taravin zat vastgespeld op de hoge kraag van haar donkergroene gewaad. Het was haar enige sieraad. Een vertoon van trots op haar Huis, misschien overmatig veel. De Hoogzetel van Huis Taravin was zeer zeker een trotse vrouw. Ze had grijze lokken in haar goudblonde haren en fijne rimpels bij de ooghoeken, maar haar trekken waren sterk en haar blik was direct en scherp. Haar geest leek een scheermes. Of wellicht een zwaard. En vrouw die haar uitgesproken meningen niet onder stoelen of banken stak. ‘Huurlingen weten wat ze doen,’ zei ze afkeurend, ‘maar ze zijn moeilijk in toom te houden, Elayne. Als je een vederlicht optreden wenst, slaan ze als een moker neer en wanneer je een moker nodig hebt, zijn ze waarschijnlijk elders hun zakken aan het vullen. Ze zijn trouw aan goud. Maar alleen zolang er goud is. Als ze jou niet al eerder voor nog meer goud hebben verraden. Ik weet zeker dat vrouwe Birgitte het ditmaal met me eens zal zijn.’

Met de armen over elkaar en de hoge hakken van haar laarzen ferm op de grond geplant grijnsde Birgitte zuur. Dat deed ze telkens als iemand haar nieuwe titel gebruikte. Elayne had haar bij hun aankomst in Caemlin een landgoed geschonken en dat schriftelijk laten vastleggen. Als ze alleen waren, bleef Birgitte hierover en over die andere verandering in haar leven mopperen. Haar hemelsblauwe broek was net zo gemaakt als haar andere broeken, ruim vallend en bij de enkel ingenomen, terwijl haar korte rode jas een hoge witte kraag en brede witte mouwomslagen had, die afgezet waren met goud. Zij was nu vrouwe Birgitte Trahelion en kapitein-generaal van de koninginnegarde. Ze mocht mopperen en zeuren zoveel ze wilde, zolang het maar onder vier ogen was.

‘Zeker,’ bromde ze met tegenzin en ze schonk Dyelin een amper verholen woeste blik. De zwaardhandbinding gaf door wat Elayne de hele ochtend al had gevoeld: ergernis, afkeer en vastberadenheid. Iets hiervan kon een afspiegeling van haar eigen gevoelens zijn. Ze spiegelden elkaar op verrassende wijze na de binding, zowel met gevoelens als anderszins. Zo was zij nu op dezelfde tijd ongesteld als haar zwaardhand.

Birgittes weigering om het zwakste argument over te nemen was duidelijk even groot als haar aarzeling ermee in te stemmen. ‘Bloedvuur Elayne, Jagers zijn niet veel beter,’ mopperde ze. ‘Ze hebben de Jagerseed afgelegd om avonturen te beleven en een plekje in de geschiedenisboeken te verwerven. Niet om zich ergens te vestigen om de wet te handhaven. De helft zijn windbuilen die ontzettend uit de hoogte naar anderen kijken en de andere helft wacht op een kans om jou te grazen te nemen. Eén vaag gerucht over de Hoorn van Valere en als je geluk hebt, verdwijnen er ’s nachts maar twee van de drie.’

Dyelin glimlachte kleintjes alsof ze een zet had gewonnen. Vergeleken met deze twee stelden water en vuur niets voor. Beiden konden urenlang naar willekeur en nagenoeg over van alles, zelfs over de kleur van houtskool, bekvechten. ‘Bovendien zijn Jagers en huurlingen bijna allemaal vreemdelingen. Dat valt slecht bij mensen van hoge en lage stand, heel slecht. En het laatste dat je hier wilt, is een opstand.’ De bliksem flitste en verlichtte kort de boogvensters en een opvallend harde donderklap onderstreepte haar woorden. In de afgelopen duizend jaar waren zeven koninginnen van Andor bij een opstand afgezet en de twee die dat hadden overleefd, waren liever dood geweest.

Elayne onderdrukte een zucht. Op een klein tafeltje met fijn inlegfineer stond een zwaar zilveren dienblad met bekers en een grote kan met hete kruidenwijn. Lauwe kruidenwijn inmiddels. Ze geleidde kort Vuur en er kringelde wat damp uit de kan. Door het opwarmen werden de kruiden bitter, maar de warmte van de bewerkte zilveren beker in haar handen maakte dat goed. Met moeite onderdrukte ze haar verlangen de lucht in de kamer met de Ene Kracht te verwarmen en ze liet de Bron los. De warmte zou toch niet lang hebben geduurd als ze de wevingen niet in stand hield. In zekere zin had ze haar tegenzin om saidar los te laten wel overwonnen, maar de laatste tijd werd het verlangen telkens meer te willen putten weer groter. Iedere zuster kende dat gevaarlijke verlangen. Een gebaar naar de andere twee maakte dat die zichzelf inschonken.

‘Jullie kennen de toestand,’ zei ze. ‘Alleen een dwaas vindt die minder dan rampzalig en jullie zijn niet dwaas.’ De garde was slechts een schim van vroeger – een handvol geschikte mannen en tweemaal zoveel krachtpatsers en vechtersbazen die weinig meer voorstelden dan uitsmijters in taveernes. Nu de Saldeanen weg waren en de Aiel op het punt stonden om te vertrekken, bloeide de misdaad als onkruid in de lente. Ze had gemeend dat de sneeuw alles zou afkoelen, maar elke dag kwam er nieuws van berovingen, brandstichting of erger. De toestand werd met de dag ernstiger. ‘Als het zo doorgaat, hebben we binnen enkele weken grote rellen. Misschien eerder. Als ik de orde in Caemlin niet kan handhaven, zullen de mensen zich tegen mij keren.’ En als zij de hoofdstad al niet rustig kon houden, kon ze de wereld net zo goed verkondigen dat zij geen geschikte vorstin was. ‘Ik ben er niet blij mee, maar het moet gedaan worden. Dus doen we het zo.’ Beide vrouwen deden hun mond al open voor verder overleg, maar ze gaf hun geen kans. Op vastberaden toon zei ze: ‘Aldus geschiedt.’