Выбрать главу

Danel hoorde de stroom bevelen kalm aan, maar op het laatst vervormde zijn mond zich tot een grimas. Hij zou nog liever kordaat optreden tegen de vrouwenkring thuis. ‘Zoals u wilt, heer Perijn,’ zei hij stijfjes en raakte met een knokkel zijn voorhoofd aan voor hij in het hoge zadel sprong en bevelen begon te roepen. Even was Perijn omgeven door mannen die haastig opstegen. Hij pakte Kenne Marene bij zijn mouw beet terwijl de jongeman al een voet in de stijgbeugel had en vroeg hem om Stapper te laten zadelen. Met een brede grijns tikte Kenne tegen zijn voorhoofd. ‘Zoals u beveelt, heer Perijn. Onmiddellijk.’

Perijn gromde binnensmonds terwijl Kenne zijn bruine ruin achter zich aantrok naar de lijnen. Die jonge welp zou geen baard krijgen als hij er maar steeds aan bleef krabben. Nou ja, het was toch maar een vlassig ding.

Terwijl hij op zijn paard wachtte, stapte hij dichter naar het vuur toe. Faile had gezegd dat hij moest leren leven met al dat heer-Perijn-gedoe, met het buigen en het eerbetoon, en de meeste tijd lukte het hem ook om alles te negeren, maar vandaag werd er weer een druppel gal aan toegevoegd. Hij kon voelen dat er een steeds grotere kloof tussen hemzelf en zijn vroegere streekgenoten ontstond, en hij scheen de enige te zijn die die kloof wilde overbruggen. Basel Gil trof hem mopperend aan terwijl hij zijn handen warmde hoven de vlammen.

‘Vergeef me dat ik u stoor, heer,’ zei Gil, die boog en zijn hoed afnam, zodat zijn bijna kale hoofd zichtbaar werd. De hoed ging meteen weer op tegen de sneeuw. Hij was een stadsmens en hij leed behoorlijk onder de kou. De gezette man was niet onderdanig – dat waren weinig Caemlinse herbergiers – maar hij scheen een zekere vormelijkheid op prijs te stellen. Hij voldeed genoeg in zijn nieuwe baan om Faile tevreden te stellen. ‘Het is de jonge Tallanvor. Hij heeft bij het eerste licht zijn paard gezadeld en is ervandoor gegaan. Hij zei dat u hem toestemming zou geven als... als de zoekers tegen die tijd niet zouden zijn teruggekeerd, maar ik vroeg het me af, aangezien u niemand anders wilde laten gaan.’

De dwaas. Uit alles bleek dat Tallanvor een ervaren krijgsman was, hoewel hij nooit erg duidelijk over zijn achtergrond was geweest, maar als hij het in z’n eentje tegen de Aiel wilde opnemen, was hij een haas die op wezels jaagde. Licht! Ik wil met hem meerijden! Ik had niet naar Berelain moeten luisteren toen ze het over hinderlagen had. Maar er was een andere hinderlaag geweest. Arganda’s verkenners zouden op dezelfde manier gepakt kunnen worden. Maar hij moest doorgaan. Hij moest.

‘Ja,’ zei hij hardop, ‘dat heb ik hem gezegd.’ Als hij nu een ander antwoord zou gegeven, zou hij er later weer aandacht aan moeten schenken. Edelen behoorden dat soort dingen te doen. Als hij de man ooit levend terug zou zien. ‘Je klinkt alsof je zelf op jacht wilt.’ ik ben... Maighdin zeer toegenegen, heer,’ zei Gil. In zijn stem klonk een kalme waardigheid door, en iets stijfs, alsof Perijn had gezegd dat hij te oud en te dik was voor het werk. Hij rook zeer zeker geërgerd, maar zijn door de koude rood geworden gezicht liet niets merken. ‘Niet als Tallanvor, nee, zeker niet als hij, maar toch zeer toegenegen. En natuurlijk ook vrouwe Faile,’ voegde hij er haastig aan toe. ‘Alleen... Maighdin heb ik mijn hele leven gekend. Ze verdient beter.’

Perijns zucht hing als een wolk voor zijn mond. ik begrijp het, baas Gil.’ En dat was ook zo. Zelf wilde hij iedereen redden, maar als hij moest kiezen, dan wist hij dat hij Faile zou nemen en de rest zou laten schieten. Hij zou alles doen om haar te redden. De geur van paarden hing zwaar in de lucht, maar hij rook iemand anders die geërgerd was en hij keek over zijn schouder.

Temidden van alle drukte staarde Lini hem boos aan. Ze stapte net genoeg opzij om niet per ongeluk omvergereden te worden door de mannen die door elkaar krioelden om ongeregelde rijen te vormen. Haar knokige hand greep de rand van haar mantel en de andere hield een met koper beslagen knuppel vast die bijna net zo lang was als haar arm. Het mocht een wonder heten dat ze niet met Tallanvor was meegegaan.

‘Je zult het net zo snel horen als ik,’ beloofde hij haar. Een gerommel in zijn maag herinnerde hem opeens aan die stoofschotel die hij had laten staan. Hij kon het schapenvlees en de linzen bijna proeven. Een nieuwe geeuw deed zijn kaken knarsen. ‘Vergeef me, Lini,’ zei hij toen hij weer kon praten. ‘Ik heb deze nacht weinig slaap gehad. En weinig gegeten. Is er ergens nog iets? Wat brood of wat er maar voorhanden is?’

‘Iedereen heeft allang gegeten,’ snauwde ze. ‘De kruimels zijn op en de ketels schoongemaakt en opgeborgen. Eet van te veel borden en je verdient een buikpijn die je doormidden splijt. Vooral als het niet je eigen borden zijn.’ Haar stem stierf weg in onvriendelijk gemompel voor ze wegstampte en woest naar de wereld keek. ‘Te veel borden?’ mompelde Perijn. ik heb er niet één gehad, dat is het probleem, niet de buikpijn.’ Lini zocht zich tussen de paarden en de wagens door een weg door het kamp. Drie of vier mannen spraken haar in het voorbijgaan aan en ze blafte iedereen af; ze zwaaide zelfs met haar knuppel als de mannen de wenk niet begrepen. De vrouw moest uitzinnig zijn vanwege Maighdin. ‘Was dat een van haar spreuken? Meestal zijn die wel te begrijpen.’

‘Eh... dat is te zeggen...’ Gil graaide zijn hoed af, tuurde erin en zette hem weer op. ‘Ik... eh... ik moet iets aan de wagens doen, heer. Er zeker van zijn dat alles klaar is.’

‘Een blinde kan zien dat de wagens klaar zijn,’ zei Perijn. ‘Wat is er aan de hand?’

Gil keek wild links en rechts, op zoek naar een excuus om weg te mogen. Hij vond er geen en gaf toe. ‘Ik... ik mag aannemen dat u het vroeg of Iaat toch te horen zal krijgen,’ mompelde hij. ‘Ziet u, heer, Lini...’ Hij haalde diep adem. ‘Ze liep vanmorgen nog voor zonsopgang naar het Mayeense kamp om te zien hoe het u verging en... eh... waarom u niet was teruggekomen. De tent van de Eerste was donker, maar een van haar dienaressen was op en die vertelde Lini... Ze duidde op... ik bedoel... Kijk niet zo naar me, heer.’ Perijn probeerde niet te snauwen, maar dat lukte niet helemaal. ‘Bloedvuur, ik sliép in die tent, man. Dat is alles! Zeg haar dat!’ Gil werd overvallen door een heftige hoestbui, ‘Ik?’ hijgde hij toen hij eenmaal weer kon praten. ‘U wilt dat ik het haar zeg? Ze slaat mijn schedel in als ik alleen al zoiets nóém! Ik zeg u dat die vrouw tijdens een donderbui in Far Madding is geboren. Ze heeft de donder misschien wel gezegd om stil te zijn. En dat is misschien nog gebeurd ook.’