‘Bijna zuidwaarts,’ zei Sulin. ‘Veel meer naar her zuiden dan naar het oosten. Nadat de sneeuw hun sporen verborgen had, heeft Jondien Barran nog andere sporen gezien, die de anderen volgen. Ik geloof hem. Hij ziet evenveel als Elyas Machera. Er is veel te zien.’ Ze stak haar speren achter de hoes van haar boog en hing haar gesp aan de greep van haar grote mes. Haar vingers weefden handtaai en Elienda maakte een tweede, grotere bundel los en gaf die haar. ‘Er trekken daar veel mensen weg, Perijn Aybara, en ook vreemde dingen. Ik denk dat je dit eerst moet zien.’ Sulin rolde een groen gewaad open. Hij meende Alliandre erin gezien te hebben. ‘Dit hebben we gevonden op de plek waar jouw vrouw werd meegenomen.’ In de stof gleden veertig of vijftig Aielpijlen in een hoopje over elkaar heen. Er zaten donkere vlechten op de schachten en hij ving de geur van gedroogd bloed op.
‘Taardad,’ zei Sulin. Ze pakte een pijl op en liet hem onmiddellijk op de grond vallen. ‘Miagoma.’ Ze gooide er nog twee weg. ‘Goshien.’ Haar gezicht betrok; zijzelf was een Goshien. Elke stam noemde ze op, behalve de Shaido, en ze liet de pijlen vallen tot bijna de helft om haar heen lag. Ze hield de opengesneden rok open, pakte de overgebleven pijlen met beide handen vast en liet ze toen vallen. ‘Shaido,’ zei ze betekenisvol.
Hij drukte Failes gewaad tegen zijn borst – haar geur verzachtte de pijn in zijn hart, maar maakte die tegelijk nog groter – en keek nadenkend naar de pijlen die op de grond waren gevallen. Enkele waren al door de verse sneeuw bedekt. ‘Te veel Shaido,’ zei hij ten slotte. Ze zouden allemaal opgesloten moeten zitten in Therins Dolk, vijfhonderd roede van hier. Maar als sommige van hun Wijzen geleerd hadden om te Reizen... Misschien zelfs van een Verzaker... Licht, hij stond door te draven als een dwaas. Wat konden de Verzakers hier nu mee te maken hebben? Hij moest zijn hoofd erbij houden. Zijn hersens waren al even vermoeid als de rest van hem was. ‘Die anderen zijn lieden die Rhand niet als car’a’carn wensten te erkennen.’ Die vervloekte kleuren wentelden in zijn hoofd. Hij had alleen maar tijd voor Faile. ‘Ze hebben zich bij de Shaido aangesloten.’ Enkele Speervrouwen vermeden zijn ogen en Elienda keek hem nijdig aan. Ze wisten dat sommigen gedaan hadden wat hij net had gezegd, maar dat was niet iets dat je in het openbaar uitsprak. ‘Hoeveel bij elkaar, schat je? Toch niet de hele stam?’ Als de Shaido hier in een groep zaten, zouden er meer dan geruchten moeten zijn over verre aanvallen. Ook al waren er in Amadicia genoeg andere problemen, zo’n grote groep Aiel zou toch in de gaten hebben moeren lopen.
‘Genoeg om ermee door te gaan, denk ik,’ mompelde Winter binnensmonds. Perijn werd niet geacht dat te horen. Sulin zocht tussen de bundels die op het zadel waren vastgebonden en haalde een lappenpop te voorschijn die in de cadin’sor gekleed was, de kleding van een Aielkrijger. ‘Dit vond Elyas Machera vlak voor we terugkeerden, ongeveer veertig span van hier.’ Ze schudde haar hoofd en even leken haar stem en haar geur... geschrokken. ‘Hij zei dat hij het onder de sneeuw had geroken. Hij en Jondien Barran vonden sporen op de bomen waarvan ze zeiden dat die door wagens waren veroorzaakt. Een heleboel wagens. Als er kinderen zijn... Ik denk dat het een hele sibbe kan zijn, Perijn Aybara. Misschien meer dan één. Zelfs een sibbe heeft minstens duizend speren, en meer indien nodig. Iedereen, behalve de smeden, zal als dat moet een speer oppakken. Ze bevinden zich een aantal dagen ten zuiden van ons. Misschien meer dagen dan ik denk, in deze sneeuw. Maar ik geloof dat de krijgers die jouw vrouw hebben gegrepen, hen zullen ontmoeten.’
‘Deze smid heeft een speer opgepakt,’ mompelde Perijn. Duizend, misschien meer. Hij had er meer dan tweeduizend, de Vleugelgarde en Arganda’s mannen meegerekend. Maar tegen de Aiel zou het voordeel van het aantal bij de Shaido liggen. Hij raakte de pop in Sulins pezige hand aan. Huilde er nu een Shaidokind om het verlies van deze pop? ‘We gaan naar het zuiden.’
Hij draaide zich al om om op te stijgen toen Sulin zijn arm aanraakte om hem tegen te houden, ik zei dat we ook nog andere zaken gevonden hebben. Twee keer heeft Elyas Machera onder de sneeuw paardenuitwerpselen en resten van kampvuren gevonden. Veel paarden en veel kampvuren.’
‘Duizenden,’ bracht Alharra in. Zijn zwarte ogen keken kalm in die van Perijn, en ook zijn stem klonk rustig. Hij vertelde gewoon de feiten. ‘Misschien vijf- of tienduizend, of meer. Moeilijk te zeggen. Legerkampen. Op beide plekken dezelfde lieden, denk ik. Machera en Barran denken dat ook. Wie ze ook zijn, ook zij trekken naar het zuiden. Misschien hebben ze niets met de Aiel te maken, maar het zou ook kunnen dat ze hen achtervolgen.’
Sulin keek de zwaardhand ietwat ongeduldig aan voor ze doorging. ‘Drie keer zagen we vliegende wezens, net als die beesten waarvan jij zei dat de Seanchanen ze gebruiken. Enorme monsters met geribbelde vleugels en mensen die ze berijden. En twee keer zagen we sporen die er zo uitzagen.’ Ze bukte zich, raapte een pijl op en trok een ronde vorm in de sneeuw, zoiets als een berenklauw, maar met zes tenen die langer waren dan de vingers van een man. ‘Soms toont de afdruk klauwen,’ zei ze, en tekende ze, langer zelfs dan die van een grote beer in de Mistbergen. ‘Het wezen heeft een lange pas. Ik denk dat het behoorlijk snel rent. Weet je wat het is?’ Hij wist het niet. Hij had nog nooit over iets met zes tenen gehoord, behalve de katten in Tweewater. Het had hem verrast dat katten elders slechts vijf tenen hadden. Hij kon echter wel raden wat het was. ‘Nog een Seanchaans dier.’ Dus er waren Seanchanen in het zuiden, en Shaido, en... wat? Witmantels of een Seanchaans leger. Het kon niets anders zijn. Hij vertrouwde op Balwers inlichtingen. ‘We gaan nog steeds naar het zuiden.’ De Speervrouwen staarden hem aan alsof hij hun zojuist verteld had dat het aan het sneeuwen was. Hij slingerde zich in Stappers zadel en keerde om naar de krijgsmacht. De zwaardhanden liepen en hielden hun vermoeide paarden aan de teugel. De Speervrouwen namen Alliandres ruin mee en liepen naar de Wijzen. Masuri en Seonid reden naar voren om zich bij hun zwaardhanden te voegen. Hij vroeg zich af waarom ze er niet allemaal nieuwsgierig bij waren komen staan. Misschien was de reden wel heel eenvoudig, zoals dat ze hem met zijn verdriet alleen wilden laten als het nieuws slecht was geweest. Misschien. In zijn hoofd probeerde hij alles in elkaar te passen. De Shaido, hoeveel het er ook mochten zijn. De Seanchanen. Het leger te paard, Witmantels of Seanchanen. Het was als een puzzel die baas Lohan hem had leren maken: ingewikkelde stukjes metaal die uit elkaar gleden zonder hapering weer in elkaar zetten. Maar zijn hoofd voelde warrig elke keer dat hij stukjes wilde grijpen die niet in elkaar wilden passen. Toen hij de mannen uit Tweewater weer bereikte, waren ze allemaal weer opgestegen. Iedereen keek hem behoedzaam aan en de mannen met de bogen leken wat beschaamd.
‘Ze leeft,’ zei hij, en het leek wel alsof iedereen weer ademhaalde. De rest van het nieuws hoorden ze met een vreemd soort onverschilligheid aan. Sommigen knikten, alsof ze niet anders hadden verwacht.
‘Het zal niet de eerste keer zijn dat de kansen in ons nadeel uitvallen,’ zei Danel. ‘Wat gaan we doen, heer?’
Perijn vertrok zijn gezicht. De man was zo stijf als een eik. ‘Om te beginnen gaan we veertig span naar het zuiden. Daarna zullen we wel zien. Neald, rij door en zoek Elyas en de anderen op. Zeg hun wat ik ga doen. Ze zullen inmiddels al wel een flink eind verder zijn. En wees voorzichtig. Je kunt geen tien of twaalf Wijzen bevechten.’ Een hele sibbe zou minstens zoveel geleidsters hebben. En als het er meer waren? Dat moeras stak hij wel over als hij het tegenkwam. Neald knikte en keerde zijn ruin naar het kamp, waar hij zich de omgeving al had ingeprent. De meeste bevelen waren al gegeven. Er moesten ruiters uitgestuurd worden om de Mayeners en Geldaners te vinden, die gescheiden van elkaar zouden optrekken en elk hun eigen kamp zouden opslaan. Gradi dacht dat hij zich de omgeving daar wel kon inprenten voordat ze zich bij hem konden voegen, dus het was niet nodig om alles om te draaien en achter Neald aan te gaan. Toen bleef er maar een ding over.