Выбрать главу

Iedereen die haar en haar gezelschap zag, bleef even staan. Sommigen wezen naar haar of hesen een kind op de schouders, zodat het beter kon zien en op een dag aan zijn eigen kinderen kon vertellen dat het haar had gezien. Of die kinderen konden zeggen dat ze de koningin in spe hadden gezien of enkel een vrouw die de stad een tijdlang in handen had gehad, was nog niet duidelijk. De meeste mensen keken toe, maar nu en dan verhieven zich enkele stemmen die ‘Trakand! Trakand!’ riepen of zelfs ‘Elayne en Andor!’ Het was beter geweest als er meer gejuich had geklonken, maar stilte was te verkiezen boven gejoel. Andoranen spraken zich gewoonlijk duidelijk uit en de bewoners van Caemlin zelfs overduidelijk. Opstanden waren begonnen of koninginnen hadden hun troon verloren, omdat de stadsbewoners luidkeels hun ongenoegen op straat hadden geuit. Een ijzige gedachte deed Elayne huiveren. ‘Wie Caemlin heeft, heeft Andor’ was het oude spreekwoord. Het was niet volkomen waar, zoals bij Rhand was gebleken, maar het hart van Andor lag in Caemlin. Ze had haar aanspraken op de natie uitgesproken – de leeuwenbanier en het Trakand-vaandel met de zilveren sluitsteen deelden fier een plaats op de torens van de buitenste muur — maar het hart van Caemlin bezat ze nog niet en dat te bezitten was veel belangrijker dan het bezit van steen en metselwerk. Op een dag zullen ze me allemaal toejuichen, beloofde ze zichzelf. Ik zal hun lof verdienen. Vandaag deden de overvolle straten echter eenzaam aan tussen het verspreide gejuich. Ze had graag Aviendha als gezelschap gehad, maar Aviendha vond een ritje door de stad onvoldoende reden om op een paard te klimmen. Elayne kon haar gelukkig wel voelen. De binding was anders als die met Birgitte, maar ze kon de aanwezigheid van haar zuster in de stad voelen zoals je een ongezien persoon in dezelfde kamer voelt, en het schonk enige troost.

Niet alleen Elayne maar ook haar gezelschap trok aandacht. Sareitha was amper drie jaar Aes Sedai en haar donkere vierkante gezicht vertoonde nog niet de leeftijdloze trekken. Ze leek op een welvarende koopvrouw in haar mooie bronskleurige wollen kledij met de grote zilveren gesp vol saffieren die haar mantel dichthield. De meeste mensen op straat zouden zo op het eerste gezicht geen zuster herkennen, maar haar zwaardhand, Ned Yarman, reed vlak achter haar en hij trok alle aandacht. De lange, breedgeschouderde jongeman had lichtblauwe ogen en korenblond krullend haar tot op de schouders. Hij droeg een schemerende zwaardhandmantel, waardoor het leek alsof er een hoofd zonder lijf boven een grote grijze ruin zweefde die er eigenlijk ook niet helemaal was, doordat de mantel over de schoften hing. Iedereen kon meteen zien dat hij een zwaardhand was en zijn aanwezigheid betekende dat er een Aes Sedai in de buurt was. Terwijl de groep zich een weg baande door de menigte, trokken de anderen rond Elayne ook veel aandacht. Acht vrouwen in de rode jassen en met de glimmende helmen en kurassen van de koninginnegarde waren zeker geen alledaags gezicht. Eigenlijk vormden ze iets volkomen nieuws. Juist om die reden had ze die vrouwen zelf uit de nieuwe rekruten gekozen.

Hun gardesergeant, Caseille Raskovni, mager en even taai als een Speervrouwe, was een zeldzaamheid. Ze was de vrouwelijke wachter van een koopman geweest en had, zoals zij het stelde, bijna twintig jaar in het vak gezeten. Zilveren belletjes in de manen van haar forse schimmelruin wezen op haar Arafelse afkomst, hoewel ze daar wat vaag over deed. De enige Andoraanse van de acht was een grijzende, vreedzaam uitziende vrouw met brede schouders. Deni Colford had de orde gehandhaafd in een taveerne voor koetsiers en voerlui in Laag Caemlin, buiten de stadsmuren. Nog zo’n harde en merkwaardige baan voor een vrouw. Deni wist nog niet hoe ze het zwaard aan haar zij moest gebruiken, maar Birgitte zei dat ze snelle handen en nog snellere ogen bezat. In elk geval was ze uiterst bekwaam met de armlange knuppel die aan haar andere zij hing. De andere gardisten waren Jagers op de Hoorn, vrouwen van allerlei slag en komaf. Lang en klein, slank en breed, met gretige ogen of grijze haren. Hun achtergrond was erg verschillend, hoewel sommigen daar net zo zwijgzaam over waren als Caseille terwijl anderen duidelijk pochten over hun vorige stand en leven. Dat was niet ongewoon bij Jagers. Ze hadden allemaal met beide handen deze kans aangegrepen om in de koninginnegarde ingelijfd te worden. Nog belangrijker was dat ze het nauwgezette onderzoek van Birgitte hadden doorstaan.

‘Deze straten zijn niet veilig voor je,’ zei Sareitha opeens en spoorde haar kastanjebruine paard aan tot vlak naast Elaynes zwarte ruin. Vuurhart kon net niet naar de slanke merrie happen doordat Elayne de teugels aantrok. Het was smal hier, waardoor de menige nog dichter opeen stond en de gardisten gedwongen werden bijna tegen haar aan te rijden. Het gezicht van de Bruine zuster was een toonbeeld van Aes Sedai-beheersing, maar haar duidelijke bezorgdheid verscherpte haar woorden. ‘In zo’n oploop kan er van alles gebeuren. Denk eraan wie er in de Zilveren Zwaan verblijven en die is maar twee span verder. Tien zusters bij elkaar in een herberg hebben een doel en dat is niet elkaars gezelligheid. Hoogst waarschijnlijk heeft Elaida hen gestuurd.’

‘Misschien ook niet,’ antwoordde Elayne kalmer dan ze zich voelde. Tot de strijd tussen Elaida en Egwene beslist was, leken zeer veel zusters zich afwachtend op te stellen. Er was een kans dat die tien zusters zich onder de toeschouwers bevonden. Na haar aankomst in Caemlin waren er inmiddels twee vertrokken en drie bijgekomen. Dat gaf niet de indruk dat het een groep met een opdracht was. Geen van hen was van de Rode Ajah en Elaida zou zeker Roden mee hebben gestuurd. De zusters werden zo goed als maar enigszins mogelijk was in het oog gehouden, al wist Sareitha daar niets van. Elaida wilde haar graag in handen krijgen en haar grote, bijna obsessieve belangstelling voor een weggelopen Aanvaarde was wel heel bevreemdend. Haar band met Egwene en de zusters die Elaida opstandelingen noemde, bood daarvoor geen verklaring. Een koningin die tevens Aes Sedai was, betekende een grote aanwinst voor de Witte Toren, maar als zij naar Tar Valon ontvoerd zou worden, zou ze geen koningin worden. Desondanks had Elaida het bevel gegeven haar hoe dan ook terug te brengen, terwijl haar aanwezigheid in Andor juist noodzakelijk was om de troon te kunnen aanvaarden in de nabije toekomst. Het was een raadsel waar ze meermalen over had zitten piekeren nadat Ronde Macura haar dat smerige drankje had toegediend waardoor ze niet meer kon geleiden. Het raadsel baarde haar zorgen, zeker nu ze de hele wereld had verkondigd waar ze zich bevond.

Haar ogen bleven even rusten op een vrouw met zwarte haren, die een blauwe mantel met teruggeslagen kap droeg. De vrouw keek amper op voor ze een kaarsenwinkel binnenstapte. Over haar schouder hing een volle linnen zak. Geen Aes Sedai, besloot Elayne, slechts een vrouw die er op hogere leeftijd nog goed uitzag, net als Zaide. in elk geval,’ zei ze ferm, ‘laat ik me niet uit angst voor Elaida opsluiten.’ Wat waren die zusters in de Zilveren Zwaan van plan? Sareitha snoof, duidelijk hoorbaar. Ze leek haar ogen naar de hemel te willen opslaan, maar besloot dat toch maar niet te doen. In het paleis ving Elayne af en toe een vreemde blik op van een zuster. Ze dachten ongetwijfeld aan de manier waarop zij tot zuster was verheven, maar leken haar desondanks wel als volwaardige Aes Sedai te aanvaarden, die, met uitzondering van Nynaeve, van hogere rang was dan de anderen. Dat weerhield hen er echter niet van openhartig hun mening te geven, openhartiger dan ze gedaan zouden hebben bij een zuster van gelijke rang die de stola op de gebruikelijke wijze had gewonnen. ‘Vergeet Elaida maar,’ merkte Sareitha op, ‘en denk aan de anderen die jou graag in handen willen krijgen. Een goed gerichte steen en je bent een bewusteloos lichaam dat in de verwarring gemakkelijk weggedragen kan worden.’ Moest Sareitha haar nu echt vertellen dat water nat was. Tenslotte was het ontvoeren van mensen die aanspraken op de troon maakten bijna een Andoraanse gewoonte. Elk Huis dat zich tegen haar verzette, had aanhangers in Caemlin, die hun kans afwachtten, daar was ze zeker van of ze zou haar muiltjes als middageten opeten. Zo lang zij kon geleiden, zou hun dat niet lukken, maar ze zouden wel elke kans aangrijpen. Ze had nooit gedacht dat ze eenmaal in Caemlin veilig zou zijn. Niet buiten het paleis tenminste. ‘Als ik het paleis niet durf te verlaten, Sareitha, krijg ik het volk nooit achter me,’ zei ze rustig. ‘Ik moet gezien worden, hier op straat, op de pleinen, onbevreesd.’ En daarom had ze maar acht gardisten meegenomen in plaats van de vijftig die Birgitte had voorgesteld. Birgitte maakte zich vaak buitensporig veel zorgen over haar veiligheid en de vrouw weigerde de werkelijkheid van macht en vorstin te doorgronden. ‘Bovendien, met jou erbij moeten ze twéé stenen heel goed mikken.’