Выбрать главу

Opnieuw snoof Sareitha, maar Elayne deed haar best de stijfkoppigheid te negeren. Ze had het liefst de aanwezigheid van de vrouw-geheel genegeerd, maar dat was onmogelijk. Ze had meer redenen om het paleis te verlaten dan gezien te worden. Halwin Norrij gaf haar stapels papieren met cijfers en feiten, en ook al maakte de eentonige stem van de hoofdklerk haar slaperig, ze wilde alles met eigen ogen zien. Norrij kon een rel even levenloos beschrijven als een verslag over de stadskelders of de kosten van het reinigen van de riolering.

Overal zag ze vreemdelingen in de menigte. Kandori met snorren en gevorkte baarden, Illianers met baarden zonder snor. Arafellers met zilveren belletjes in hun vlechten. Bruin gebronsde Domani, olijfkleurige Altaranen en donkere Tyreners. De Cairhienin vielen op door hun lengte en bleke huid. Sommigen waren kooplieden die door de plotseling invallende winter vast waren komen te zitten of hoopten een voorsprong te krijgen op hun handelsrivalen. Mensen met gladde gezichten die beseften dat handel het levensbloed was van de naties. Vele mensen op straat droegen versleten rafelige kleren, broeken met kale plekken, gewaden met gerafelde zomen en tot op de draad versleten mantels, als ze al een mantel bezaten. Dat waren de vluchtelingen die ofwel door de oorlog uit hun huizen waren verjaagd of waren gaan zwerven in het geloof dat de Herrezen Draak elke band en binding die hen had vastgehouden, had verbroken. Ze liepen in elkaar gedoken tegen de kou, met holle ogen, verslagen, en lieten zich door de stroom mensen om zich heen alle kanten opduwen.

Elayne keek naar een vrouw met doffe ogen die wankelend door de menigte stapte en een klein kind op de schouder vastklemde. Ze diepte een munt uit haar beurs op en overhandigde die aan een van haar gardisten, een vrouw met appelwangen en kille ogen. Tzigan beweerde een dochter van lage Geldaanse adel te zijn en Elayne meende dat dat van Geldan waarschijnlijk wel klopte. Toen Tzigan zich bukte om de munt aan te bieden, wankelde de vrouw met haar kind nietsziend verder. Er waren te veel van deze stakkers in de stad. Elke dag verstrekte het paleis voedsel aan duizenden mensen uit keukens die overal in de stad waren opgezet, maar velen wilden niet eens komen om hun brood en soep op te halen. Elayne wenste hun de genade van het Licht en stopte de munt weer terug. ‘Je kunt niet iedereen te eten geven,’ zei Sareitha zachtjes, in Andor sta ik geen kindersterfte toe,’ zei Elayne alsof ze een decreet uitvaardigde, al wist ze niet hoe ze het moest voorkomen. Er was nog steeds genoeg te eten in de stad, maar je kon mensen niet bevelen om te eten.

Sommige andere vreemdelingen die ook in Caemlin beland waren, waren mannen en vrouwen die nu geen vodden meer droegen of uitgehongerd leken. De reden waarom ze destijds op de vlucht waren gegaan, deed er niet meer toe; ze hadden nu besloten dat ze ver genoeg hadden getrokken. Ze begonnen na te denken over een ambacht en aan hun bezittingen die ze hadden achtergelaten. In Caemlin kon iemand met vakkennis en inzet bijna altijd wel een geldschieter vinden. Er werden tegenwoordig nieuwe ambachten in de stad uitgeoefend. Vanochtend had ze al drie klokkenwinkels ontdekt. Drie! En in deze straat zag ze twee winkels die glas verkochten en ten noorden van de stad waren er bijna dertig glasblazerijen in aanbouw. Vanaf nu zou Caemlin, in tegenstelling tot vroeger, zowel glas als kristal uitvoeren. De stad telde verder kantklossers die kant maakten dat net zo mooi was als dat uit Lugard, en dat was geen wonder, want ze kwamen bijna allemaal uit die stad. Het verbeterde haar stemming enigszins. De belasting op die nieuwe ambachten zou helpen. Toch vielen de buitenlandse en de Andoraanse huurlingen haar in de menigte het meeste op. Het waren mannen met harde gezichten, die zelfs doorbeenden wanneer de drukte hen eigenlijk dwong langzaam door te lopen. De wachten van kooplui droegen ook wapens. Ruwe kerels in sterke jassen die de mensen die hen voor de voeten liepen, opzij duwden. Vergeleken met de huurlingen leken ze echter bescheiden en eenvoudig. Over het algemeen vertoonden ze trouwens minder littekens. Huurlingen vielen op als krenten in een koek. Nu er zoveel bij elkaar waren en er vanwege de winter minder aanspraak op hun vaardigheden werd gemaakt, zouden hun diensten volgens haar niet zo kostbaar zijn. Tenzij ze Andor erdoor zou verliezen, wat Dyelin vreesde. Als ze niet wilde dat vreemden in de garde de overhand kregen, moest ze voldoende mannen zien te vinden. Plus het geld om ze te betalen.

Opeens voelde ze Birgitte heel duidelijk. Ze kwam eraan en was boos. Dat was ze de laatste tijd vaak. Heel boos. En ze naderde snel, en daardoor begonnen in Elaynes hoofd de noodklokken te luiden. Onmiddellijk beval ze langs de kortste weg naar het paleis terug te keren. Die weg zou Birgitte ook nemen. De binding zou haar rechtstreeks naar Elayne leiden. Ze sloegen de Naaldstraat in, die naar het zuiden leidde. Het was een behoorlijk brede straat, al was hij even bochtig als een rivier, en hij liep heuvel op, heuvel af. Vele geslachten geleden hadden er alleen spelden- en naaldenmakers gewoond. Nu bevonden zich er enkele kleine herbergen en taveernes tussen messenslijperijen, kleermakers en vele andere soorten winkels. Lang voor ze de Binnenstad hadden bereikt, kwam Birgitte hen in de Peermanslaan tegen, waar zich sinds de dagen van Ishara fruitwinkels bevonden en waar een handvol fruitkooplieden nog steeds hun winkel openhielden, al lag er deze tijd van het jaar weinig in de winkels. Ondanks de menigte hield Birgitte een straffe draf aan. Haar rode mantel fladderde achter haar aan en ze joeg de mensen voor haar uiteen. Ze hield haar ruige grijze rijdier pas in toen ze de stoet zag.

Ze leek haar haast goed te willen maken en gunde zich enkele tellen om de vrouwelijke gardisten op te nemen en Caseilles garde-groet te beantwoorden voor ze haar rijdier wendde om naast Elayne mee te stappen. In tegenstelling tot de anderen droeg ze zwaard noch wapenrusting. De herinneringen aan haar verleden verdwenen steeds meer – ze zei dat ze zich niets meer van vóór de stichting van de Witte Toren goed kon herinneren, al schoten haar af en toe nog wel enkele flarden te binnen, maar één ding herinnerde ze zich meer dan uitstekend. Telkens als ze geprobeerd had een zwaard te gebruiken, was ze bijna gedood. Haar gespannen boog stak echter in een leren zadelhoes terwijl aan beide kanten een pijlkoker hing. Ze kookte van woede en toonde een diepe frons die met elk woord dieper werd.

‘Er is zojuist een half bevroren postduif in de paleistil binnengekomen met nieuws uit Aringil. Het geleide van Naean en Elenia is in een hinderlaag gelopen en zo’n vijf span buiten de stad omgebracht. Gelukkig kwam er een paard met het zadel onder het bloed terug, anders hadden we enige weken niets geweten. Ik betwijfel of we ook nog het geluk hebben dat dat stel door struikrovers voor een losprijs gevangen wordt gehouden.’