Sareitha en haar zwaardhand begeleidden hen slechts enkele passen en toen mompelde de Bruine zuster iets over boeken die ze in de boekenzaal na wilde zien. De verzameling hier was niet echt klein, al was die niets in vergelijking met een echt grote librije. Elke dag bracht ze er enkele uren door, waarbij ze vaak door de tijd versleten banden te voorschijn haalde, waarvan ze zei dat die elders onbekend waren. Yarman volgde haar op de voet toen ze verdween in een donkere zijgang. Een donkere magere zwaan die een vreemde sierlijke ooievaar achter zich aan kreeg. Hij droeg zijn zwaardhandmantel zorgvuldig opgevouwen over de arm. Zwaardhanden lieten die zelden uit het oog. Die van Kosaan zat waarschijnlijk in zijn zadeltas. ‘Zou jij een zwaardhandmantel willen hebben, Birgitte,’ vroeg Elayne onder het lopen. Niet voor de eerste keer benijdde ze de ruime pofbroek van Birgitte. Zelfs een rijrok hielp mee als je niet bezadigd rond wilde stappen. Gelukkig droeg ze nu rijlaarzen en geen muiltjes, anders zouden haar voeten hier bevriezen. Er waren niet genoeg vloerkleden om gangen en hallen net als de vertrekken van tapijten te voorzien. Die zouden trouwens binnen de kortste keren door het voortdurende geloop van schoonmakende dienaren verslijten. ‘Zodra Egwene de Toren in handen heeft, zal ik er een voor je laten maken. Je behoort er een te hebben.’
‘Bloedvuur, ik geef geen barst om die rotmantel,’ antwoordde Birgitte grimmig. Haar boze gezicht gaf Elayne reeds een waarschuwing en haar mond was een harde streep. ‘Het was zo vlug voorbij dat ik dacht dat je gewoon gestruikeld was en je hoofd had bezeerd. Bloedvuur! Neergeslagen door straatrabauwen! Het Licht mag weten wat er verder had kunnen gebeuren.’
‘Je hoeft je niet te verontschuldigen, Birgitte.’ Ze voelde woede en verontwaardiging door de binding stromen, maar ze wilde haar voordeel uitbuiten. Birgittes berispingen waren al erg als ze alleen waren, maar ze was niet van plan dat te slikken in de gangen in aanwezigheid van de dienaren die het houtsnijwerk van de muren poetsten en de vergulde staande lampen afstoften. Ze hielden amper op om de erfdochter en Birgitte hoffelijkheid te betonen, maar ongetwijfeld vroeg iedereen zich af waarom de kapitein-generaal op een donderwolk leek en natuurlijk had iedereen zijn oren wagenwijd open om zoveel mogelijk op te vangen. ‘Je was er niet omdat ik je niet mee wilde nemen. Ik durf er wat om te verwedden dat Sareitha haar Ned niet bij zich had.’ Het leek nauwelijks mogelijk dat Birgittes gezicht nog dreigender werd. Misschien had ze Sareitha niet moeten noemen. Elayne veranderde van onderwerp. ‘Je moer echt iets doen aan die taal van je. Je begint te praten als de eerste de beste zwerver.’
‘Mijn... taal,’ mompelde Birgitte dreigend. Zelfs haar stap leek nu op die van een aanvallende luipaard. ‘Jij praat over mijn taal!? Ik ken tenminste nog de betekenis van mijn woorden. Ik weet tenminste welk woord op welke plek gepast is en welke niet.’ Elayne kreeg een kleur en richtte haar hoofd op. Ze wist het wél! Meestal. Tenminste, vaak genoeg. ‘En wat Yarman betreft,’ vervolgde Birgitte nog steeds zacht en dreigend, ‘hij is een goede man, maar hij loopt nog steeds met grote kinderogen rond te kijken dat hij een zwaardhand is. Hij springt waarschijnlijk al op als Sareitha in haar vingers knipt. Ik zet nooit kinderogen op en ik spring niet op. Heb je me daarom met een titel opgezadeld? Zodat ik daarmee aan de lijn kwam te liggen? Het zou niet de eerste stomme gedachte in jouw hoofdje zijn. Voor iemand die meestal zo helder en goed nadenkt... Laten we het er later over hebben. Mijn schrijftafel ligt bezaaid met bloedvuurverslagen die ik af moet werken, als je tenminste de helft van de gardisten wilt krijgen waar je om gevraagd hebt. Maar vanavond zullen we een lang gesprek hebben. Mijn vrouwe,’ voegde ze er veel te nadrukkelijk aan toe. Haar buiging was bijna spottend volmaakt. Ze beende weg en haar lange paardenstaart had als de staart van een boze kat omhoog kunnen staan.
Elayne stampte geërgerd met haar voet. Birgittes titel was een terecht verdiende beloning, meer dan tienmaal verdiend sinds ze de vrouw had gebonden! En daarvoor al tienduizend keer. Ze had wel aan het andere gedacht, maar pas daarna. Het had trouwens toch weinig nut. Of het nu van een leenvorstin of van een Aes Sedai kwam, Birgitte koos zelf uit welk bevel ze op wilde volgen. Niet wanneer het om belangrijke zaken ging – wanneer zijzelf ze trouwens belangrijk vond – maar het gold wel voor alle andere opdrachten, vooral wanneer ze die betitelde als onnodig riskant of onbetamelijk. Alsof Birgitte Zilverboog over gevaren haar mond open mocht doen. En wat dat onbetamelijke betrof! Zelf struinde Birgitte de taveernes af. Ze dronk en dobbelde en lonkte zelfs in overvloed naar knappe mannen. Ze keek graag naar mooie mannen, al had ze een voorkeur voor mensen die zware klappen leken te hebben opgelopen. Elayne wilde haar niet veranderen, want ze bewonderde haar, mocht haar en beschouwde haar als een vriendin, maar ze had graag meer gemerkt van de binding tussen zwaardhand en Aes Sedai. Het leek nu meer op een binding tussen een achterdochtige oudere zus en een ondeugende jongere.
Opeens besefte ze dat ze stilstond en met een boos gezicht in het niets staarde. Dienaren kwamen aarzelend voorbij en hielden hun oog op de vloer gericht alsof ze bang waren dat haar boosheid voor hen was bedoeld. Ze ontspande zich en wenkte een slungelige jongen met puistjes. Zijn gezicht verbleekte en hij maakte zo’n onhandige diepe buiging dat hij bijna omviel.
‘Ga naar vrouwe Harfor en vraag haar naar mijn vertrekken te komen,’ zei ze en voegde er niet onvriendelijk aan toe: ‘Denk er trouwens aan dat je meester niet blij zal zijn als je naar het paleis staat te gapen terwijl je dingen te doen hebt.’ Zijn mond viel open alsof zij zijn gedachten had gelezen. Misschien dacht hij dat echt. Zijn grote ogen flitsten naar haar Grote Serpent-ring, waarna hij een hoog geluidje slaakte en zelfs nog dieper boog voor hij hardhollend verdween.
Onwillekeurig glimlachte ze. Het was een gok geweest maar hij was te jong om een verspieder te zijn en te zenuwachtig om iets verbodens te doen. Aan de andere kant... Haar glimlach verdween. Hij was niet zoveel jonger dan zij.
8
Het Zeevolk en de Kinne
Het was geen verrassing voor Elayne dat ze de huisvrouwe al zag voor ze in haar vertrekken was. Ze gingen uiteindelijk dezelfde kant op. Vrouwe Harfor maakte een kniks en liep met haar mee op. Ze had een fijnbewerkte leren map onder een arm. Ze was zeker even vroeg opgestaan als Elayne, waarschijnlijk nog eerder, maar haar scharlakenrode tabberd leek net gestreken en de Witte Leeuw op de voorkant zag er even schoon en wit uit als pasgevallen sneeuw. De dienaren haastten zich nog meer en poetsten nog harder toen ze haar zagen. Reene Harfor was niet streng, maar ze hield de teugels van de orde en netheid even strak in de handen als Garet Brin bij de koninginnegarde had gedaan, ik ben bang dat ik de verspieders nog niet te pakken heb gekregen, mijn vrouwe,’ antwoordde ze op Elaynes vraag. Ze zei het zo zacht dat die het alleen hoorde, ik heb er echter wel een paar ontdekt. Een vrouw en een man die allebei in dienst zijn genomen in de laatste maanden van uw moeders regering. Zij verlieten het paleis zodra het nieuwtje de ronde deed dat ik iedereen ondervroeg. Zonder ook maar iets van hun bezittingen in te pakken, nog niet eens een mantel. Als dat geen bekentenis is, weet ik het niet meer. Tenzij ze bang waren dat ze voor andere boze daden gegrepen zouden worden,’ voegde ze er aarzelend aan toe. ‘Er zijn gevallen geweest van dieverij, vrees ik.’ Elayne knikte nadenkend. Naean en Elenia waren vaak in her paleis geweest in die laatste maanden van haar moeders regering. En hadden dus ruimschoots de kans om hier ogen-en-oren te planten. Niet alleen dat stel had in het paleis gewoond, ook anderen die de aanspraak van Morgase Trakand op de troon hadden bestreden. Toen Morgase eenmaal op de troon zat, hadden ze haar amnestie maar wat graag aangenomen en haar vervolgens verraden. Die fout van haar moeder zou zij niet maken. Natuurlijk zou ze waar mogelijk amnestie verlenen, want al het andere zou het zaad voor een burgeroorlog verspreiden, maar ze was van plan die mensen die haar pardon aannamen, heel goed in het oog te houden, zoals een kat een muis die beweerde geen belangstelling meer te hebben voor de kaas in de kast. ‘Het waren verspieders,’ zei ze. ‘En er kunnen nog anderen zijn. Niet alleen voor de Huizen. De zusters in de Zilveren Zwaan hebben wellicht ook ogen-en oren in het paleis gekocht.’