Niemand steunde haar echter in haar mening. De dienstmeiden waren allemaal redelijk gezet en zelfs de twee jongeren keken teleurgesteld toen ze met het overgebleven eten vertrokken. De soep was heerlijk, heet en iets gekruid. Ook de muntthee smaakte goed, maar ze werd bij het eten niet met rust gelaten, en haar gedachte dat ze wellicht best een klein stukje van die kersentaart had kunnen nemen, kreeg geen kans. Voor ze twee lepels had gegeten, kwam Dyelin als een wervelwind de kamer binnenstormen, gekleed in groene rijkleding. Elayne legde de lepel neer en had haar al thee aangeboden voor ze besefte dat ze alleen een kopje voor haarzelf had. Dyelin wuifde het aanbod echter met een frons op haar gezicht weg.
‘Er is een leger in Breemwoud,’ kondigde ze aan. ‘Sinds de Aieloorlog hebben we zoiets niet meer meegemaakt. Een koopman uit Nieuw Breem kwam vanmorgen met het nieuws. Een eerlijke en betrouwbare man, Tormon uit Illian. Geeft zich niet over aan dromen of verzinsels en is niet hang voor schaduwen. Hij zei dat hij op verschillende plekken Arafellers, Kandori en Shienaranen heeft gezien. Duizenden. Tienduizenden.’ Ze plofte neer op een stoel en wapperde zich met een hand verkoeling toe. Haar gezicht was wat rood aangelopen, alsof ze gehold had om het nieuws te brengen. ‘In naam van het Licht, wat doen al die Grenslanders zo dicht bij de grens met Andor?’
‘Ik durf er wat om te verwedden dat het met Rhand te maken heeft,’ zei Elayne. Ze onderdrukte een geeuw, dronk de rest van haar thee en vulde haar kopje bij. De ochtend was zeer vermoeiend geweest, maar thee zou haar kracht geven.
Dyelin schoot recht overeind. ‘Je denkt toch niet dat hij ze gestuurd heeft? Om je te... helpen?’
Die mogelijkheid was nog niet bij Elayne opgekomen. Af en toe betreurde ze het dat ze de oudere vrouw over haar gevoelens voor Rhand had verteld. ‘Ik kan me niet indenken dat hij... ik bedoel, dat hij zo stom zou zijn.’
Licht, wat was ze moe. Soms gedroeg Rhand zich net of hij de koning van de wereld was, maar zelfs hij zou toch niet... zeker niet... Wat het was dat hij niet zou doen, gleed uit haar gedachten weg. Opnieuw verborg ze een geeuw en opeens werden haar ogen groter terwijl ze naar haar kopje staarde. Fris en muntachtig. Zorgvuldig zette ze haar kopje neer, althans dat probeerde ze. Het schoteltje kwam verkeerd terecht en het kopje viel om, waardoor de thee over de tafel stroomde. Thee vermengd met dolkwortel, maar die kennis was zinloos nu. Ze probeerde de Bron te bereiken, probeerde zich te vullen met het leven en de vreugde van saidar, maar ze had evengoed kunnen proberen met een net de wind te vangen. Birgittes ergernis, wat minder opgewonden dan eerst, bevond zich nog steeds in een hoekje van haar geest. Verwoed probeerde ze vrees te voelen, paniek. Haar hoofd leek vol watten en alles werd vaag. Help me, Birgitte, dacht ze. Help me.
‘Wat is er,’ wilde Dyelin weten, die zich met een ruk naar voren boog. ‘Je dacht aan iets en aan je gezicht te zien is het afschuwelijk.’ Elayne keek haar met knipperende ogen aan. Ze was de ander vergeten. ‘Ga,’ zei ze met een dikke tong en slikte toen moeizaam om haar keel leeg te krijgen. Haar tong voelde tweemaal zo dik aan. ‘Haal hulp! Ik ben... vergiftigd!’ Uitleg zou te veel tijd kosten. ‘Ga!’ Dyelin keek haar verstijfd met open mond aan, sprong op en greep het mes uit haar riem.
Er werd geklopt en weifelend stak een bediende zijn hoofd om de deur. Elayne voelde een scheut van opluchting. Met een getuige zou Dyelin haar niet neersteken. De man bevochtigde zijn lippen, terwijl zijn ogen van de een naar de ander schoten. Toen kwam hij naar binnen, terwijl hij een lange dolk uit zijn riem trok. Nog twee mannen in de roodwitte livrei volgden hem en beiden trokken een lange dolk.
Ik wil niet als een jong katje in een zak sterven, dacht Elayne verbitterd. Met de grootste moeite duwde ze zich overeind. Haar knieën voelden zwak en ze moest met een hand steun zoeken bij de tafel, terwijl ze de andere gebruikte om haar eigen mes te trekken. Het lemmet van siersmeedwerk was nog korter dan haar hand, maar ze moest het ermee doen. Dat had ook best gekund, als haar vingers rond het heft maar niet als houtblokken hadden aangevoeld. Een kind had het haar af kunnen pakken. Niet zonder strijd, dacht ze. Het leek of ze haar hand door dikke stroop duwde. Niet zonder strijd!
Vreemd genoeg leek er geen tijd voorbij te gaan. Dyelin had zich naar de beulen gewend terwijl de laatste man de deur achter zich sloot.
‘Moord!’ schreeuwde Dyelin. Ze pakte haar stoel op en slingerde die naar de mannen toe. ‘Wachters! Moord! Wachters! Het drietal probeerde de stoel te ontwijken, maar een was te traag en de stoel klapte tegen zijn benen. Met een schreeuw viel hij tegen de man naast hem en beiden gingen neer. De derde, een slanke vlaskop met lichtblauwe ogen, schoot er met uitgestoken dolk langs. Dyelin stak hakkend en stekend met haar eigen dolk in het rond, maar hij bewoog als een fret en ontweek haar met gemak. Zijn eigen lange dolk flitste en Dyelin struikelde met een gil achteruit, terwijl een hand haar maag greep. Hij danste lichtvoetig naar voren en stak opnieuw toe. Zij gilde en viel als een lappenpop op de vloer. Hij stapte over haar heen en kwam op Elayne af. Alleen de man en de dolk in zijn hand bestonden nog voor haar. Hij snelde niet op haar af. Zijn grote blauwe ogen namen haar behoedzaam op, terwijl hij langzaam naar voren stapte. Natuurlijk. Hij wist dat ze Aes Sedai was. Hij vroeg zich nu natuurlijk af of het gif zijn werk had gedaan. Ze probeerde rechtop te staan, hem woest aan te kijken, enkele ogenblikken met bluf te winnen, maar hij knikte in zichzelf en hief de dolk. Als ze iets had gekund, had ze het allang gedaan. Op zijn gezicht lag geen vermaak. Het was een man die een klus had te doen.
Opeens bleef hij staan en keek stomverbaasd omlaag. Net als Elayne. Naar een stuk staal dat uit zijn borst stak. Bloed borrelde op uit zijn mond toen hij voorover tegen de tafel viel, waardoor die wegschoof.
Wankelend viel Elayne op haar knieën en ze kon nog net de tafelrand grijpen om een verdere val te voorkomen. Stomverbaasd staarde ze naar de man die op het tapijt lag te bloeden. Uit zijn rug stak een zwaard. Haar dwalende gedachten leken van lood. Die tapijten zouden met al dat bloed nooit meer schoon te krijgen zijn. Langzaam keek ze op, langs het roerloze lichaam van Dyelin. Ze leek niet te ademen. Naar de deur. De open deur. Daar lag een andere moordenaar. Zijn hoofd stond in een vreemde hoek en zat nog maar half aan zijn nek vast. De derde moordenaar vocht met een man in het rood. Grommend rolden ze over de vloer terwijl beiden om de dolk vochten. De moordenaar wilde de wurgende hand van de ander lostrekken. Die ander. Een man met een gezicht als een bijl. Met de rode jas en de witte kraag van een gardist. Haast je Birgitte, dacht ze dof. Alsjeblieft, haast je. Duisternis overspoelde haar.
10
Tel’aran’rhiod
Het was donker toen Elayne haar ogen opendeed en ze staarde naar vage schaduwen die in een nevelige bleekheid om haar heen dansten. Haar gezicht was koud, haar lichaam heet en klam. Iets hield haar armen en benen vast. Ze voelde kort paniek. Toen besefte ze dat Aviendha in de kamer was, evenals Birgitte, die als een vuist van beheerste kalme boosheid in haar hoofd aanwezig was. Hun aanwezigheid kalmeerde haar. Ze lag in haar eigen slaapkamer, onder de dekens van haar eigen bed en keek op naar de strakke linnen hemel en voelde warme kruiken regen haar aanliggen. De dikke wintergordijnen waren aan de bedstijlen gebonden en het enige licht kwam van kleine flakkerende vlammetjes in de haard, net voldoende om de schaduwen te laten bewegen, niet om ze te verdrijven.
Onwillekeurig reikte ze naar de Bron en vond die. Raakte saidar aan. Een wonder. Ze omhelsde de Bron niet. Het verlangen zeer veel saidar te putten drong zich sterk op, maar ze trok zich met tegenzin terug. Met grote tegenzin en niet alleen omdat ze ernaar verlangde om vervuld te worden met het rijke gevoel van saidar, want het was een bodemloze behoefte die beheerst diende te worden. Haar grootste vrees in al die eindeloze bange ogenblikken was niet de dood geweest, maar dat ze de Bron nooit meer zou kunnen aanraken. Dat idee had ze ooit heel vreemd gevonden.