Opnieuw knipperde Eldrith met haar ogen, alsof ze ervan schrok om zo aangesproken te worden. ‘O. Waren jullie bang dat Kennit me weer had gevonden? Geloof me, sinds Samara ben ik heel voorzichtig geweest en heb ik de binding versluierd gehouden.’ Er waren dagen dat Asne zich afvroeg hoezeer die merkbare vaagheid van Eldrith echt was of gespeeld. Niemand kon zich zo onbewust zijn van de wereld rondom hem en dat alles zo lang overleven. Aan de andere kant was ze ook zo verstrooid dat ze voor Samara de versluiering al diverse malen had losgelaten, waardoor haar zwaardhand haar had kunnen vinden. Gehoorzaam aan Moghediens bevel om op haar terugkeer te wachten, hadden ze zich tijdens de rellen verborgen gehouden en afgewacht, terwijl de bendes van die zogenaamde Profeet naar het zuiden en naar Amadicia trokken. Zij waren in die jammerlijk verwoeste stad gebleven, zelfs nadat Asne ervan overtuigd was dat Moghedien hen in de steek had gelaten. Haar lip krulde verachtelijk bij de herinnering. De aankomst van Eldriths Kennit had hen echter doen besluiten te vertrekken. Hij wist zeker dat ze een moordenares was, half overtuigd ook dat ze bij de zwarte Ajah hoorde en vastbesloten haar te doden zonder op de gevolgen voor zichzelf te letten. Het was geen verrassing dat Eldrith niet bereid was diezelfde gevolgen voor haarzelf onder ogen te zien, want ze had geweigerd de man te laten doden. Er bleef hun dus geen andere keus dan te vluchten. Daar stond weer tegenover dat Eldrith degene was geweest die op Caemlin had gewezen als hun enige hoop. ‘Ben je iets te weten gekomen, Eldrith?’ vroeg Asne beleefd. Chesmal was een dwaas. Hoe besmeurd en beschadigd de wereld deze dagen ook leek, alles zou goed komen, op wat voor manier dan ook. ‘Wat? O, alleen dat de pepersaus niet zo goed was als ik me herinnerde, maar dat was natuurlijk vijftig jaar geleden.’ Asne onderdrukte een zucht. Wellicht was het de hoogste tijd voor Eldrith om een ongeluk te krijgen.
De deur ging open en Temaile Kinderode schoof zo stil de kamer binnen dat ze allemaal door haar verrast werden. De kleine voormalige Witte zuster met het vossengezicht droeg een mantel met geborduurde leeuwen op de schouders. Omdat de mantel openhing, was haar roomkleurige zijden nachtpon zichtbaar, die onfatsoenlijk aan haar huid plakte. Aan haar vingers bungelde een armband gemaakt van gekronkelde glazen ringen. Ze leken op glas, voelden aan als glas, maar een hamer kon ze niet in scherven slaan. ‘Jij bent in Tel’aran’rhiod geweest,’ zei Eldrith terwijl ze fronsend naar de ter’angreaal keek. Ze zei het echter niet verwijtend. Ze waren allemaal wat bang voor Temaile, nadat Moghedien hen had gedwongen toe te kijken hoe het laatste stukje verzet van Liandrin werd gebroken. Asne was de tel kwijt van hoe vaak ze in die honderddertig jaar na het winnen van de stola had gemoord of gemarteld, maar ze had zelden iemand ontmoet die zo... begerig was als Temaile. Chesmal probeerde Temaile heel onopvallend in het oog te houden, waarbij ze onbewust zenuwachtig haar lippen bevochtigde. Asne deed snel haar mond dicht en hoopte dat niemand had gemerkt dat ook zij zenuwachtig haar lippen had bevochtigd. Eldrith had het zeker niet opgemerkt. ‘We hebben afgesproken die dingen niet te gebruiken,’ zei ze en haar woorden klonken bijna smekend, ik weet zeker dat Nynaeve Moghedien heeft verwond en als zij het in Tel’aran’rhiod van een Uitverkorene wint, dan hebben wij toch geen enkele kans?’ Ze keek de anderen aan en vroeg: ‘Wisten jullie ervan?’ Ze had het willen laten klinken als een standje, maar het kwam er kregelig uit.
Chesmal beantwoordde Eldriths blik verontwaardigd, terwijl Asne onschuld toonde. Ze hadden het geweten, maar wie wilde Temaile iets in de weg leggen? En ze betwijfelde ten zeerste of Eldrith meer dan een oppervlakkig bezwaar had laten horen als zij ervan op de hoogte was geweest.
Temaile wist precies hoe ze over haar dachten. Ze had bij Eldriths vermaning, al was die nog zo slap, het hoofd moeten buigen en zich moeten verontschuldigen dat zij haar wens had getrotseerd. In plaats daarvan glimlachte ze. Die lach bereikte echter nimmer haar ogen, die groot en donker waren en veel te veel glansden. ‘Je had gelijk, Eldrith. Gelijk dat Elayne hierheen zou komen en gelijk dat Nynaeve wel bij haar zou zijn. Ze waren samen en ze bevinden zich in het paleis.’
‘Ja,’ zei Eldrith en bewoog zenuwachtig onder Temailes blik. ‘Zo, zo.’ En ze streek met haar tong langs de lippen en schuifelde wat met haar voeten. ‘Desondanks, tot we weten hoe we langs al die wilders bij ze kunnen komen...’
‘Het zijn echte wilders, Eldrith.’ Temaile liet zich in een stoel vallen en strekte haar benen zorgeloos voor zich uit, maar haar stem klonk hard. Niet zo hard dat het leek of ze de leiding overnam, maar toch meer dan vastberaden. ‘Er zijn slechts drie zusters die ons last kunnen bezorgen en die kunnen we aan. We kunnen Nynaeve te pakken krijgen en wellicht krijgen we Elayne er gratis bij.’ Ineens boog ze zich voorover, de handen op de armleuning. Er was nu geen spoortje ontspanning meer in haar te bespeuren. Eldrith stapte achteruit alsof Temailes ogen haar duwden. ‘Waarom zijn we anders hier, Eldrith? Hier zijn we toch voor gekomen?’
Daar had niemand van terug. Achter hen lag een reeks mislukkingen: Tyr, Tanchico, Ebo Dar, Geldan en dat kon ze het leven kosten als de Hoogste Raad hen in handen kreeg. Dat zou echter niet gebeuren als ze een Uitverkorene als beschermvrouwe hadden. Als Moghedien zo verschrikkelijk graag Nynaeve in handen wilde krijgen, dan gold dat wellicht ook voor de andere Uitverkorenen. Het echte probleem was er een te vinden om dat geschenk aan te nemen. Alleen Asne leek dat deel van het verhaal overdacht te hebben. ‘Er waren ook anderen in Tel’aran’rhiod,’ vervolgde Temaile, die weer achterover leunde. Het klonk haast verveeld. ‘Die onze twee Aanvaarden bespiedden. Een man die zich opzettelijk vertoonde en iemand anders, die ik niet kon zien.’ Ze pruilde van ergernis, tenminste, je zou het pruilen noemen als die ogen er niet waren geweest, ik moest achter een pilaar blijven staan, anders hadden die meiden me gezien. Dat moet jou plezier doen, Eldrith. Dat ze me niet zagen. Doet het jou plezier?’
Eldrith beaamde stotterend dat ze dat prettig vond. Asne liet zichzelf haar vier zwaardhanden voelen, die steeds dichterbij kwamen. Sinds Samara versluierde ze die binding niet meer. Alleen Powl was een Duistervriend, maar de andere drie zouden doen wat ze zei en geloven wat ze vertelde. Het was noodzakelijk hen voor de anderen verborgen te houden, maar ze wilde enkele gewapende mannen bij de hand hebben. Spieren en staal waren heel nuttig. En als de nood aan de man kwam, kon ze nog altijd de lange gegroefde staaf te voorschijn halen die Moghedien niet zo goed had verborgen als ze dacht.
Het vroege ochtendlicht achter de vensters van de zitkamer was grijs en het was vroeger dan vrouwe Shiaine meestal opstond, maar vanmorgen had ze zich al in het donker aangekleed. Tegenwoordig dacht ze aan zichzelf als Shiaine. Mili Skane, de dochter van de zadelmaker, was bijna geheel vergeten. In elk belangrijk opzicht was ze echt vrouwe Shiaine Avarhin en was dat al jaren geweest. Heer Willim Avarhin was tot de bedelstaf vervallen en had zich teruggetrokken in een vervallen hofstede. En zelfs die hofstede had hij niet goed kunnen onderhouden. Hij en zijn enige dochter, de laatsten van een uitstervend geslacht, waren op het platteland gebleven, ver van alles waar hun armoede zichtbaar kon zijn. Nu waren beiden nog slechts botten die in een bos lagen begraven en was zij vrouwe Shiaine. Dit grote huis was geen herenhuis, maar wel het eigendom geweest van een welvarende koopvrouw. Ook zij was allang dood, nadat ze al haar goud aan haar ‘erfgename’ had afgestaan. De meubels waren fraai, de tapijten duur en zelfs de zitkussens vertoonden borduurwerk met gouddraad, terwijl in een brede, blauwgeaderde marmeren haard het vuur laaide. Ze had in de schoorsteenmantel het Hart en Hand-wapen van de Avarhins laten uitsnijden. ‘Meer wijn, meisje,’ zei ze kortaf en Falion haastte zich met de zilveren kan naar haar toe om haar roemer met dampende kruidenwijn te vullen. De livrei met het rode hart en de gouden hand op de borst stond Falion goed. Haar lange gezicht stond strak en stijf toen ze haastig de kan op de hoge ladenkast terugzette en haar plekje naast de deur weer innam.