‘Je speelt een gevaarlijk spelletje,’ zei Marillin Gemalfin, die haar eigen roemer tussen haar handpalmen heen en weer rolde. Marillin was een magere vrouw met dof lichtbruin haar. De Bruine zuster leek niet op een Aes Sedai. Haar smalle gezicht en brede neus zouden beter bij Falions livrei hebben gepast dan bij haar mooie blauwe wol, die eigenlijk alleen gepast was voor een middelmatig geslaagde koopvrouw. ik weet dat ze is afgeschermd, maar wanneer ze weer kan geleiden, zal ze jou hier zwaar voor laten boeten.’ Haar smalle lippen vormden een glimlach zonder lach. ‘Het zou kunnen zijn dat je dan heel graag heel luid zou willen janken.’
‘Moridin heeft dit voor haar uitgekozen,’ antwoordde Shiaine. ‘Ze heeft gefaald in Ebo Dar en hij beval haar te straffen. Ik ken de bijzonderheden niet en ik wil ze ook niet kennen, maar als Moridin wil dat ze haar neus in de modder steekt, duw ik die er zo diep in dat ze nog een jaar lang modder ademt. Of meen jij dat ik een Uitverkorene niet moet gehoorzamen?’ Ze onderdrukte nog net een rilling bij de gedachte. Marillin probeerde haar gezicht te verbergen achter haar roemer terwijl ze een slok nam, maar ze had haar ogen samengeknepen. ‘En wat vind jij, Falion?’ vroeg Shiaine. ‘Zou jij graag willen dat ik Moridin vraag je hier weg te halen? Wellicht vindt hij iets minder zwaars voor jou. Ook muilezels willen graag zingen als nachtegalen.’
Falion aarzelde geen tel en gaf met rechte rug een snelle kniks terwijl haar gezicht nog bleker werd. ‘Nee, meesteres,’ zei ze haastig. ‘Ik ben tevreden zoals het is, meesteres.’
‘Zie je wel,’ zei Shiaine tegen de ander. Ze betwijfelde ten zeerste of Falion ook maar een schijntje gehoorzaamheid voelde, maar de vrouw zou alles slikken wat haar werd gezegd om te voorkomen dat ze rechtstreeks Moridins ongenoegen zou proeven. Om dezelfde reden bestuurde Shiaine haar met heel strenge hand. Je wist nooit wat een Uitverkorene misschien vernam en verkeerd zou opvatten. Zelf meende ze dat haar eigen falen diep lag begraven, maar ze wilde niets riskeren. ‘Wanneer ze weer mag geleiden, hoeft ze niet voortdurend dienstmeid te zijn, Marillin.’ Nou ja, Moridin had gezegd dat Shiaine haar desgewenst kon vermoorden. Daar kon ze altijd op terugvallen als haar eigen omstandigheden al te benauwd werden. Hij had zelfs gezegd dat ze beide zusters kon vermoorden als ze dat wilde. ‘Dat zal dan wel,’ zei Marillin somber. Ze keek Falion van opzij aan en grijnsde. ‘Goed, Moghedien heeft me opgedragen jou alle mogelijke hulp te geven, maar ik zeg je nu meteen dat ik het koninklijk paleis niet binnenga. Er zijn me veel te veel zusters in de stad, en in het paleis zit ook nog eens een stel wilders. Ik zou nog geen tien stappen binnen zijn of iemand zou voelen dat ik er was.’ Zuchtend maakte Shiaine het zich gemakkelijk en sloeg haar benen over elkaar, waarna ze wat met haar voet zat te wippen. Waarom dachten mensen altijd dat jij minder wist dan zij? De wereld zat vol dwazen! ‘Marillin, Moghedien heeft jou bevolen mij te gehoorzamen. Dat weet ik van Moridin. Hij heeft het me niet rechtstreeks gezegd, maar ik denk dat Moghedien opspringt als hij met zijn vingers knipt.’ Zo over Uitverkorenen te praten was gevaarlijk, maar ze moest de zaken scherp stellen. ‘Wil je me nu nog eens vertellen wat je niet wilt?’
De Aes Sedai bevochtigde haar lippen en wierp opnieuw een blik op Falion. Was de vrouw bang dat het met haar ook zo zou aflopen? Om de waarheid te zeggen, zou Shiaine Falion binnen de kortste keren inruilen voor een echte kamenierster als het kon. Nou ja, zolang ze al die andere dingen er ook bij deed. Er was een grote kans dat beide vrouwen hierna moesten sterven. Shiaine hield niet van losse eindjes.
‘Ik loog echt niet,’ zei Marillin langzaam. ‘Ik zou daar echt nog geen tien passen kunnen zetten. Maar er is al een vrouw in het paleis die kan doen wat jij nodig vindt. Het kost echter wel wat tijd voor ik haar kan bereiken.’
‘Zorg er dan voor, Marillin, dat dat niet al te lang duurt.’ Zo, zo, een zuster van de Zwarte Ajah in het paleis? Shiaine had een Aes Sedai nodig en geen Duistervriend om dat te doen wat nodig was. De deur ging open en Murellin keek vragend naar binnen. Zijn gespierde lijf vulde de deuropening bijna helemaal. Achter hem kon ze nog iemand zien staan. Ze knikte en Murellin stapte opzij en gebaarde dat Daved Hanlon naar binnen moest gaan, waarna hij de deur achter hem sloot. Hanlon was zwierig gekleed in een donkere mantel en stak een hand uit om die op Falions bil te leggen. Ze keek hem woest en bitter aan, maar schoof niet weg. Hanlon was een deel van haar straf. Shiaine had echter geen zin om te zien hoe hij de vrouw ging opwarmen. ‘Later,’ beval ze. is het goed gegaan?’
Een brede glimlach spleet zijn gezicht dat scherpe trekken vertoonde. ‘Natuurlijk, het ging precies zoals we hadden uitgedacht.’ Hij gooide een pand van de donkere mantel opzij, waardoor de gouden rangknopen van zijn rode jas zichtbaar werden. ‘Voor je staat de kapitein van de lijfwacht van de koningin.’
11
Belangrijke invallen
Zonder te kijken stapte Rhand door de poort een grote donkere kamer in. De inspanning om de weving vast te houden en om saidin te bevechten deed hem wankelen. Hij wilde kokhalzen, zich vooroverbuigen en braken. Het kostte hem moeite om zich overeind te houden. Hoog in de muur lieten spleten tussen de luiken van een paar kleine vensters wat licht naar binnen vallen. Het was net genoeg om, met de Ene Kracht in hem, iets te zien. De kamer was vol meubels en grote, met lappen afgedekte vormen; daartussen stonden enorme manden die gewoonlijk gebruikt werden voor aardewerk. Er waren kisten in alle soorten en maten, dozen, kratten en snuisterijen. De enige ruimte waar hij kon lopen, was slechts twee pas breed. Hier zouden geen dienaren komen om iets te zoeken of om schoon te maken, daar was hij zeker van. De bovenste verdieping van het koninklijk paleis had verschillende opslagkamers, die leken op de zolders van grote boerderijen en al net zo vergeten waren. Bovendien was hij tenslotte een ta’veren. Het was maar goed dat er niemand was toen de poort zich opende. Een rand ervan had de hoek van een lege kist afgesneden, die dichtgebonden was met gebarsten en verweerde leren riemen, en een andere rand had een messcherpe kerf over de hele lengte van een ingelegde tafel achtergelaten, die vol stond met vazen en houten dozen. Misschien had een koningin van Andor een eeuw of twee geleden aan deze tafel gegeten.
Een eeuw of twee, lachte Lews Therin in zijn hoofd. Een heel lange tijd. In Lichtsnaam, laat het gaan! Dit is de Doemkrocht! De stem stierf weg toen de man naar een uithoek in Rhands geest vluchtte.
Dit keer had hij zijn eigen reden om naar Lews Therins geklaag te luisteren. Haastig gehaarde hij Min om hem te volgen van de open plek in het bos aan de andere kant van de poort. Zodra ze binnen was, liet hij saidin los, waardoor de poort zich in een snelle lichtbundel van boven naar beneden sloot. Gelukkig verdween de misselijkheid meteen. Hij was nog wat draaierig, maar hij had niet meer het gevoel alsof hij moest braken of moest omvallen. Het smerige gevoel bleef echter wel, de smet van de Duistere, die in hem vloeide door de wevingen die hij om zich heen had geweven. Hij verplaatste de band van zijn leren tas van de ene naar de andere schouder en probeerde die beweging te gebruiken om te verbergen dat hij met zijn mouw het zweet van zijn gezicht veegde. Maar hij hoefde zich geen zorgen te maken dat Min iets zou hebben opgemerkt. Haar blauwe laarzen lieten bij haar eerste stap het stof bewegen en bij haar tweede opdwarrelen. Ze trok net op tijd een met kant afgezette zakdoek uit haar mouw om een heftige niesbui op te vangen, gevolgd door een tweede en derde, elke nog erger dan de vorige. Hij had liever gezien dat ze haar rok had aangehouden. Geborduurde witte bloemen sierden de mouwen en omslagen van haar blauwe jasje, en een lichtblauwe broek sloot nauw om haar benen. Haar helderblauwe handschoenen met geel borduurwerk staken in de riem en ze droeg een mantel die met gele krullen was afgezet en die dichtgehouden werd door een gouden speld in de vorm van een roos. Ze zag eruit of ze op een gewonere manier was aangekomen, maar ze zou alle aandacht trekken. Zelf droeg hij grove bruin wollen kleren die iedere werkman zou dragen. De laatste paar dagen was hij op de meeste plaatsen overduidelijk aanwezig geweest, maar deze keer wilde hij niet alleen al weg zijn voor iemand zijn aanwezigheid besefte, maar tevens dat op z’n hoogst enkele Uitverkorenen wisten dat hij er geweest was.