‘Waarom sta je naar me te grinniken en als een dwaas aan je oor te plukken?’ wilde Min weten terwijl ze het zakdoekje in haar mouw terugstopte. Er verscheen achterdocht in haar grote, donkere ogen. ik bedacht juist hoe mooi je bent,’ zei hij rustig. Dat was ze ook. Hij kon niet naar haar kijken zonder dat te denken. Of spijt te hebben van zijn zwakte, waardoor hij haar niet naar een veilige plek stuurde.
Ze haalde diep adem en niesde voor ze de hand voor haar mond kon slaan, en keek hem toen nijdig aan alsof het zijn schuld was. ‘Ik heb mijn paard voor jou in de steek gelaten, Rhand Altor. Ik heb mijn haar voor jou in de krullen gezet. Ik heb mijn léven voor je opgegeven. Mijn jasje en broek geef ik niét op. Bovendien heeft niemand hier me ooit langer in een rok gezien dan de tijd die het me kostte om hem weer uit te trekken. Je weet dat dit niet werkt, tenzij ik herkend word. En met dat gezicht van jou lukt het al helemaal niet.’
Gedachteloos streek hij met zijn hand over zijn kaak en voelde zijn eigen gezicht, maar dat was niet wat Min zag. Wie naar hem keek, zag een man die een hand korter en jaren ouder was dan Rhand Altor, met sluik zwart haar, doffe bruine ogen en een wrat op zijn bolle neus. Alleen iemand die hem aanraakte, kon de Spiegel der Nevelen doorboren. Zelfs een Asha’man kon het niet zien, met die omgekeerde wevingen. Alhoewel, als er Asha’man in het paleis waren, zou dat betekenen dat zijn plannen nog erger misliepen dan hij had aangenomen. Dit bezoek kon niet, mocht niet leiden tot doodslag. Hoe dan ook, ze had gelijk. Met dit gezicht zou hij zonder geleide niet worden toegelaten tot het koninklijk paleis van Andor. ‘Zolang we dit maar kunnen afhandelen en er snel vandoor kunnen gaan,’ zei hij. ‘Voordat iemand de tijd krijgt om te bedenken dat als jij hier bent, ik er misschien ook ben.’
‘Rhand,’ zei ze zacht, en hij keek haar behoedzaam aan. Ze legde een hand op zijn borst en keek ernstig naar hem op. ‘Rhand, je moet echt Elayne opzoeken. En Aviendha, neem ik aan. Je weet dat ze hier waarschijnlijk ook is. Als je...’
Hij schudde zijn hoofd en wenste dat hij dat had gelaten. De duizeligheid was nog niet helemaal weg. ‘Nee!’ zei hij kortaf. Licht! Wat Min ook zei, hij kon gewoon niet geloven dat Elayne en Aviendha hem allebei liefhadden. Of dat deze wetenschap Min niet deerde. Vrouwen waren zó vreemd. Elayne en Aviendha hadden een reden om hem te haten, niet om hem lief te hebben, en Elayne had dat tenminste nog duidelijk gemaakt. Erger nog, hij was op beiden verliefd, en ook nog op Min! Hij moest zo hard als staal zijn, maar hij dacht dat hij zou versplinteren als ze alle drie tegelijk voor hem zouden staan. ‘We zoeken Nynaeve en Mart, en dan gaan we, zo snel we kunnen.’ Ze deed haar mond open, maar hij gaf haar de kans niet om te spreken. ‘Spreek me niet tegen, Min. Dit is er niet de tijd voor!’ Min hield haar hoofd scheef en glimlachte zuinig en vermaakt. ‘Wanneer maak ik ooit ruzie met jou? Doe ik niet altijd precies wat jij wilt?’ Alsof die leugen nog niet erg genoeg was, voegde ze eraan toe: ‘Ik had willen zeggen... Als je zo’n haast hebt, waarom staan we dan de hele dag in deze stoffige opslagplaats?’ Ze zette haar woorden kracht bij met een nieuwe niesbui.
Zij was degene die de minste opschudding zou veroorzaken, zelfs op de manier waarop ze gekleed was, dus stak zij als eerste haar hoofd buiten de kamer. Kennelijk was de opslagkamer niet helemaal vergeten; de scharnieren van de zware deuren piepten nauwelijks. Ze wierp een snelle blik naar links en rechts, haastte zich naar buiten en gebaarde hem haar te volgen. Ta’veren of niet, hij was opgelucht om de lange gang verlaten te vinden. Zelfs de meest verlegen dienaar zou verbaasd opkijken als er zomaar twee mensen uit een opslagkamer op een paleiszolder kwamen. Maar ze zouden snel genoeg mensen tegenkomen. Het koninklijk paleis beschikte over minder dienaren dan het Zonnepaleis of de Steen van Tyr, maar in een paleis van deze omvang waren dat er nog steeds een paar honderd. Hij liep naast Min en probeerde te sloffen en met open mond naar de kleurige wandtapijten, handgesneden muurpanelen en glimmend gewreven ladenkasten te staren. Ze waren niet zo fraai als die op de lagere verdiepingen, maar een gewone werkman zou staan gapen. ‘We moeten zo snel mogelijk naar een lagere verdieping,’ mompelde hij. Er was nog steeds niemand, maar er konden tien mensen om de volgende hoek staan. ‘Denk eraan, vraag de eerste de beste dienaar alleen waar we Nynaeve en Mart kunnen vinden. Brei er geen verhaal aan vast, tenzij het moet.’
‘Nee maar, dank je wel dat je mij eraan herinnert, Rhand. Ik wist dat er iets aan mijn aandacht ontsnapt was, maar ik kon me niet meer voor de geest halen wat dat was.’ Haar vluchtige glimlach was veel te strak en ze bromde iets binnensmonds. Rhand zuchtte. Dit was te belangrijk voor haar spelletjes, maar als hij het toeliet, zou ze dat blijven doen. Maar zo zag zij het niet. Soms verschilde haar idee van wat belangrijk was aanzienlijk van het zijne. Zeer aanzienlijk. Hij zou haar goed in de gaten moeten houden. ‘Nee maar, vrouw Farsen,’ zei een vrouwenstem achter hen. ‘Het is toch vrouw Farsen, niet?’
De tas zwaaide rond en raakte Rhand hard in zijn rug toen hij zich snel omdraaide. De gezette vrouw met het grijzende haar die verbijsterd naar Min staarde, was afgezien van Elayne of Aviendha wel de laatste persoon die hij wilde ontmoeten. Hij vroeg zich af waarom ze een rode tabberd droeg met een heel grote Witte Leeuw, maar dook meteen in elkaar en vermeed het om haar in de ogen te kijken. Gewoon een werkman aan het werk. Geen reden om twee keer naar hem te kijken.
‘Vrouwe Harfor?’ riep Min verrukt uit. ‘Ja, ik ben het. U bent net de vrouw die ik zoek. Ik ben bang dat ik verdwaald ben. Kunt u me zeggen waar ik Nynaeve Almaeren kan vinden? En Mart Cauton? Deze man moet iets aan Nynaeve afleveren.’
De huisvrouwe keek fronsend naar Rhand voor ze haar aandacht weer naar Min verplaatste. Ze trok een wenkbrauw op vanwege haar kleding, of misschien vanwege het zolderstof, maar ze zei er niets van. ‘Mart Cauton? Ik geloof niet dat ik hem ken. Tenzij hij een nieuwe bediende of gardist is,’ voegde ze er twijfelend aan toe. ‘En wat Nynaeve Sedai betreft; ze heeft het druk. Ik denk dat het wel goed zal zijn als ik het namens u in haar kamer leg.’
Rhand kwam met een schok overeind. Nynaeve Sedai? Waarom zouden de anderen – de echte Aes Sedai – haar nog steeds dat spelletje laten spelen? En was Mart er niet? En hier kennelijk ook nog nooit geweest. In zijn hoofd tolden kleuren, bijna een beeld dat hij kon zien. Het verdween in een hartslag, maar hij wankelde. Vrouwe Harfor keek opnieuw naar hem en snoof. Ze dacht zeker dat hij dronken was.
Min keek nadenkend en tikte met een vinger tegen haar kin, heel even maar. ik geloof dat Nynaeve... Sedai hem wil zien.’ De aarzeling viel amper op. ‘Kunt u hem haar kamer wijzen, vrouwe Harfor? Ik heb nog een boodschap te doen voor ik ga. Gedraag je nu, Nuli, en doe wat je gezegd word. Je bent een beste kerel.’ Rhand wilde wat zeggen, maar voor hij een woord kon uitbrengen, stoof ze de gang al door. Rende bijna. Haar mantel fladderde achter haar aan, zo snel ging ze. Bloedvuur! Ze zou proberen Elayne te vinden! Ze kon alles bederven!
Je plannen falen omdat je wilt leven, dwaas. Lews Therins stem was een ruwe fluistering. Aanvaard dat je dood bent. Aanvaard het, gek, en stop met me te martelen! Rhand onderdrukte de stem tot een gedempt gezoem, een gonzende bijter in de duisternis van zijn geest. Nuli, wat voor naam was dat Nuli nou weer? Huisvrouwe Harfor keek Min met open mond na tot ze om een hoek verdween. Toen gaf ze haar tabberd een onnodige ruk en richtte haar afkeuring op Rhand. Zelfs met de Spiegel der Nevelen zag ze een man die boven haar uitstak, maar Reene Harfor was er de vrouw niet naar om door zoiets onbeduidends van haar stuk te worden gebracht. ik heb het niet zo op jouw uiterlijk, Nuli,’ zei ze met gefronste wenkbrauwen, ‘dus kijk uit waar je loopt. Kijk maar goed uit, als je tenminste nog iets van hersens bezit.’ Hij hield de schouderriem van de tas vast en veegde met de andere hand een lok haar weg. ‘Ja, vrouwe,’ mompelde hij schor. De huisvrouwe zou zijn echte stem kunnen herkennen. Min zou al het praten moeten doen tot ze Nynaeve en Mart gevonden hadden. Wat moest hij in Lichtsnaam doen als ze Elayne inderdaad meebracht? En wellicht ook Aviendha, want die was hier waarschijnlijk ook. Licht!’